paarden
bespannen, op stillen draf aangereden. Voor zooveel men zien kon,
zaten daarin twee mannen, twee vrouwen en eenige kinderen.
Ongetwijfeld waren dit de personen, welke men te Bolderhout plechtig
wilde inhalen; want de krielende menigte begon zich bij den ingang des
dorps op te hoopen en de lucht met blij geschater te vervullen.
De koets naderde.
Daar ontsnapte den verschietenden dorpelingen een angstkreet. Boven op
den molenberg donderde het kanon driemaal, en de muziek begon de
vroolijke aria van onzen zoeten Gretry: "Waar kan men beter zijn dan
bij zijn beste vrienden?"
Rondom de koets liepen honderden menschen te zamen met de wemelende
handen opgeheven of de hoeden zwaaiende, terwijl de lucht weergalmde
onder de kreten:
"Leve Jan Verhelst! Welkom, hoera, hoera!"
Wat Frederic Vereecken ook poogde om den baanwachter in het rijtuig te
doen blijven, deze wilde er niet in toestemmen. Hij had zijnen vriend
Jacob gezien; hij had wat verder den schoolmeester bemerkt, en zijn
hart snakte om hen aan den hals te vliegen en hun zijnen dank voor
hunne beproefde trouw te betuigen. Zijne vrouw, zijne moeder en zijne
kinderen stapten na hem uit de koets. Iedereen wilde hun de handen
drukken, iedereen betuigde hun achting en vriendschap, en degenen, die
het meest op hen waren verbitterd geweest, hieven de luidruchtigste
gelukwenschen aan.
De kreten: "Leve Jan Verhelst! Leve Mie-Wanna!" ontstonden elke minuut
opnieuw, en waar hun oudste zoontje voorbijging, riepen zijne
schoolmakkers:
"Leve Sander! Leve Sander! hoera! hoera!"
De baanwachter was door de eer, die hem werd aangedaan, en door de
bewijzen van vriendschap, waarmede men hem en zijn huisgezin
overlaadde, zoo diep ontroerd, dat hij niet meer kon spreken en op
zijne beenen wankelde.
Nu trad hij in den weg naar zijne barreelen. Dan begon eerst zijn hart
met onstuimig geweld te kloppen. Frederic Vereecken had hem in de stad
de blijde tijding gebracht, dat hij in zijnen post als barreelwachter
was hersteld. Hij zou dus weder in den waggon wonen, in zijn lief
hoveken wandelen en op zijne streep gronds arbeiden! Niets was
veranderd in zijn leven, dan dat de toekomst zijner kinderen was
verzekerd en hij geene slagen van het lot meer te duchten had.
De muziek speelde een trippelenden marsch, alhoewel men langzaam
voortging.
Daar bulderde het kanon weder driemaal, toen Jan Verhelst, door
Frederic en door den schoolmeester geleid, voor den waggon ger
|