theid worstelde, het hoofd zonk
hem eindelijk op de borst en een pijnlijke zucht ontsnapte hem. Hij
was zoo gelukkig met zijnen nederigen post! Rondom hem groeiden de
vruchten van zijnen arbeid zoo welig. Hier vond zijn zoon Sander eene
goede school; hier leefde hij met zijne kinderen in vrede en zonder
nood. Ging hij dit alles niet verliezen? Zou het bestuur van den
ijzeren weg zijne verrechtvaardiging wel gelooven? Het kostte den
klerken der bureelen toch maar eene pennestreek, om eenen armen
bediende af te zetten en in ellende te dompelen.
Hij meende wel eenigen troost te zoeken in de gedachte, dat men niet
zoo licht zou omspringen met het bestaan van eenen huisvader, die zijn
leven had gewaagd en eene hand verloren om een mensch van een zekeren
dood te redden ... maar wie kon het weten nogtans? En indien hij eens
waarlijk werd afgezet? Wat zou er dan van zijne blinde moeder en van
zijne arme kinderkens geworden? Hij, met eene hand, kon niet werken.
Bedelen, zij zouden bedelen? Zijn goede zoon Sander zou de hand
uitsteken, o God!
Hij stond daar nog in zijne smartelijke overwegingen bedolven, toen
zijn uurwerk hem zeide, dat het tijd was om de barreelen te gaan
sluiten.
Eene lange wijl daarna reed de koopwarentrein voorbij.
Jan Verhelst ging met tragen, aarzelenden stap naar den waggon en
poogde onderwege zich zelven wat moed in te spreken. De angst, die hem
ontstelde, mocht hij zijner vrouw en zijner blinde moeder niet
mededeelen. Zijn plicht was, zich sterk te houden en gerustheid te
veinzen; want moest hij haar zeggen, dat hij vreesde zijnen post te
verliezen, zij zouden den waggon met hare weeklachten vervullen en
dus, ongegrond misschien, zich zelven martelen en den slaap der
kinderen storen.
Met dit besluit doofde hij zijne lantaarn uit en beklom den trap van
den waggon.
II
Des anderendaags, bij het eerste licht der rijzende zon, waren de
baanwachter en zijne vrouw in den waggon gezeten en hielden roerloos
en zwijgend het hoofd op de borst gebogen.
Gedurende den nacht hadden zij waarschijnlijk met stille stem zoolang
en zooveel over het droeve voorval gesproken, dat zij nu elkander
niets meer te zeggen wisten. Beiden zagen er zeer bedrukt en
neerslachtig uit.
Jan Verhelst hield de oogen gesloten en veinsde te slapen, om aan de
angstige vragen zijner vrouw te ontsnappen, indien zij hare
smartelijke bedenkingen wilde vernieuwen.
Eindelijk stond hij op en verliet den waggon, om, zoo
|