dat het kleine meisje beweegloos bleef en
niet juichte, zeide hij beschaamd:
"Ja, Godelieve, het is niet goed, ik weet het wel. Ik heb het gemaakt
om te lachen; het is eene gedenkenis van dat wij te zamen hebben
leeren lezen."
Godelieve boog het hoofd en begon in stilte te weenen; de tranen
rolden als parelen uit hare oogen.
"Wat is dit?" murmelde de verbaasde jongen. "Waarom weent gij nu?"
"Ik weet het niet," was het antwoord, "omdat gij zoo goed voor mij
zijt."
"Kom, kom, het is maar spel," riep Bavo. "Hadde ik geweten, dat het
beeldeken u moest bedroeven, ik hadde het aan stukken gescheurd."
"Ho, aan stukken scheuren!" gilde Lieveken met schrik. "Doe dit niet!
Geef het mij, als 't u belieft!"
"Wel, het is voor u, Lieveken, dat ik het heb gemaakt."
"Wees gedankt, Bavo; ik zal de gedenkenis uwer vriendschap zoo
zorgvuldig bewaren!"
Zij greep het blad papier van de tafel en, als verschrikte haar de
gedachte, dat het schoon geschilderd beeld haar nog kon worden
ontnomen, liep zij er mede de deur uit, roepende dat zij het hare
moeder wilde toonen.
VI
Eindelijk was de tijd gekomen, dat Bavo de gemeenteschool zou
verlaten, om als leerjongen op een werkhuis van mekaniekmakers te
gaan. Hij was meer dan veertien jaar, en zijne opvoeding was
voltrokken.
Toen de onderwijzer van dit besluit kennis gegeven was, kwam hij zelf
in de woning van Damhout, om den ouders van zijnen leerling te
verzoeken en aan te raden, hunnen zoon nog op de school te laten, ten
minste tot de aanstaande prijsuitdeeling. Hij twijfelde niet, of Bavo
zou al de eerste prijzen der hoogste afdeeling behalen. Dus zijne
opvoeding sluiten als _primus_ der school, zou hem een groote eer
zijn, en het kon hem een gewichtige titel op latere bescherming
worden. De hoofdonderwijzer had Bavo lief om zijn goed hart en zijnen
wakkeren geest, en hij verborg den ouders niet, dat hij er aan hield,
zijnen beminden leerling de eer en blijdschap van de zegepraal te zien
genieten.
Er werd dienvolgens beslist, dat Bavo nog ter schole zou blijven tot
de prijsuitdeeling.
Sedert eene maand was Lieveken door hare leermeesteressen bij eene
goede kleermaakster geplaatst geworden. Als beschermelinge der
Zusters won zij van den beginne af een frank per week.
Dit klein loon was oorzaak, dat Wildenslag nog dikwijls zijne vrouw
van dwaasheid beschuldigde, en haar poogde over te halen om Lieveken
naar de fabriek te doen gaan. Daar moeten de kinder
|