e," murmelde de bange maagd.
Toen zij het huis gingen naderen, bemerkte Godelieve door de
vensterruiten, dat een man, een heer, in de verlichte kamer stond.
Alhoewel hij den rug naar de straat hield gekeerd, sloeg dit gezicht
haar met eenen onzeglijken schrik; maar op hetzelfde oogenblik deed de
heer eene beweging en wendde zich naar het venster, op zulke wijze,
dat het meisje zijn gelaat kon herkennen.
Een versmachte angstschreeuw ontsnapte haar; zij begon op hare beenen
te wankelen en leunde tegen den muur om niet neder te storten.
Daar zag zij, dat hare moeder de hand naar de bel uitstak om te
klinken. Zij sprong vooruit, trok de verbaasde vrouw van de deur weg,
leidde haar met eene soort van koortsig geweld naar den donkeren kant
der straat en verborg weenend haar hoofd op den boezem der vrouw,
terwijl zij uitriep:
"Moeder, moeder, hij is daar!"
"Wie?"
"Bavo!"
"Welnu, God zij er om gedankt; hij zal zijne moeder tot barmhartigheid
voor ons aansporen. Kom, overwin uwe schaamte...."
"Onmogelijk, moeder!" snikte het meisje "O! spaar mij dat lijden, die
vernedering, die wanhoop! Eene aalmoes vragen in zijne
tegenwoordigheid ... aan hem? Eilaas, mijn hart breekt, ik zou
bezwijmen voor zijne voeten, misschien zou ik sterven...."
"Wilt gij dan, dat ik alleen ga?"
"Ik zal u zegenen, u dankbaar blijven mijn gansche leven, moeder lief!
Mijne ziel is verschrikt; het denkbeeld alleen van de hand tot hem uit
te steken, vervult mij met eenen doodelijken angst."
"Maar zij beminnen u meer dan mij; en indien zij mijn gebed verwerpen,
omdat gij niet met mij zijt?"
"Dan," kreet de maagd met overmatige ontsteltenis, "dan zal ik alle
schaamte, alle gevoel in mijn hart versmachten. Ik zal tot hem, tot
hem gaan, mij nederstorten voor zijne voeten, zijne knieen omhelzen,
kruipen door mijne tranen. Ho, hij zal ons meer geven, dan wij noodig
hebben ... maar er zal iets dood zijn in mij! Het is gelijk, ik zal
mij onderwerpen, mijn wezen verloochenen en allen levensmoed verzaken,
om de schande af te koopen en onze eer te redden."
"Welnu, ik ben harder tegen de schaamte dan gij; ik zal het
beproeven."
Godelieve voegde de handen te zamen en zeide smeekend:
"O, moeder, heb medelijden met mij! Noem mijnen naam niet in zijne
tegenwoordigheid; verberg hem, dat ik met u ben gekomen; spreek hem
niet, in 't geheel niet, van mij. Ik ga knielen voor het Heilig Graf
in Sint-Baafskerk. Hoe vurig zal ik bidden! God zal u be
|