hen hoorde, konden zij mij ook hooren.
Ik riep dus zoo hard ik kon: "Help! Help!"
Ik luisterde, ik loerde in de duisternis op een antwoord, een schreeuw,
een zucht. Niets liet zich hooren. Eenige minuten gingen voorbij. Eene
geheele wereld van gedachten was in mijn geest ontstaan. Ik dacht,
dat mijne verzwakte stem niet tot mijne reisgezellen kon doordringen.
"Want zij zijn het," herhaalde ik. "Wie anders dan zij zouden dertig
uur gaans onder den grond begraven zijn?"
Ik begon weder te luisteren. Met mijn oor langs den wand gaande
vond ik een meetkunstig punt, waar de stemmen haren hoogsten graad
van sterkte schenen te bereiken. Het woord "foerlorad" kwam weder in
mijn oor, daarna dat gerommel van den donder, waardoor ik uit mijne
verdooving was gewekt.
"Neen," zeide ik, "neen! Die stemmen doen zich niet hooren door de
vaste stof heen. De wand bestaat uit graniet, hij zou de sterkste
losbranding niet doorlaten. Dat geraas komt uit deze zelfde
galerij! Hier moet een zeer buitengewoon uitwerksel van het geluid
plaats hebben!"
Ik luisterde weder en ditmaal, ja! ditmaal hoorde ik mijn naam
duidelijk door de ruimte roepen!
Het was mijn oom, die hem uitsprak! Hij sprak met den gids, en het
woord "foerlorad" was een deensch woord.
Nu begreep ik alles. Om mij te doen verstaan moest ik juist langs dezen
muur spreken, die mijne stem zou geleiden, gelijk de metaaldraad de
electriciteit geleidt.
Maar ik had geen tijd te verliezen. Als mijne makkers zich slechts
eenige schreden verwijderden, dan was het verschijnsel van het geluid
verdwenen. Ik naderde dus den muur en sprak zoo duidelijk mogelijk
deze woorden: "Oom Lidenbrock!"
Ik luisterde met een levendigen angst. Het geluid heeft geene
buitengewone snelheid. De dichtheid der luchtlagen vermeerdert zelfs
zijne snelheid niet, zij vermeerdert slechts zijne kracht. Eenige
seconden, die zoo vele eeuwen schenen, verliepen en eindelijk bereikten
deze woorden mijn oor:
"Axel! Axel!, zijt gij het?"
-- -- --
"Ja! ja!" antwoordde ik.
-- -- --
"Arm kind! waar zijt gij?"
-- -- --
"Verloren, in de zwartste duisternis!"
-- -- --
"Maar uwe lamp?"
-- -- --
"Is uit."
-- -- --
"En de beek?"
-- -- --
"Is verdwenen."
-- -- --
"Axel! arme Axel! vat moed!"
-- -- --
"Wacht even, ik ben uitgeput; ik heb geene kracht meer om te
antwoorden. Maar spreek gij!"
-- -- --
"Houd moed," hernam mijn oom, "spreek niet; luister naar mij
|