astodonten, protopitheken,
pterodactylen--in een woord, van allerlei voorwereldlijke
monsterdieren, hier als voor zijn vermaak opeengestapeld. Men stelle
zich een opgewonden boekenliefhebber voor, plotseling verplaatst in
de beroemde boekerij van Alexandrie, door een wonder uit hare asch
herrezen, na door Omar verbrand te zijn--in zulk eene stemming stond
daar mijn oom, professor Lidenbrock.
Maar van een geheel anderen aard werd zijne gewaarwording, toen hij,
over de beenderen stappende, een schedel opnam en met eene trillende
stem uitriep:
"Alex! Axel! een menschenhoofd!"
"Een menschenhoofd, oom," antwoordde ik met geene mindere verbazing.
"Ja, neef! Ach, Milne-Edwards! Ach, de Quatrefages! Waarom zijt gij
niet hier, waar ik ben, ik Otto Lidenbrock!"
HOOFDSTUK XXXVIII
Voorwereldlijke overblijfselen.--Een menschelijk lichaam.--De reus
van Palermo.--Onderzoek van een lijk.--Een onmetelijk knekelhuis.
Om het aanroepen van de namen dier twee Fransche geleerden door
mijn oom wel te begrijpen, moet men weten, dat een allerbelangrijkst
verschijnsel op het gebied der voorwereldlijke overblijfselen eenigen
tijd voor ons vertrek had plaats gegrepen.
Den 8sten Maart 1863 vonden werklieden, onder bestuur van Boucher de
Perthes in de steengroeven van Moulin-Quignon bij Abbeville in het
Fransche departement la Somme arbeidende, een menschelijk kaakbeen op
eene diepte van veertien voet beneden den beganen grond. Het was het
eerste voorwerp van dien aard dat te voorschijn kwam. In de nabijheid
lagen bijlen van bewerkten vuursteen, door den tijd met een verweerd
huidje bedekt.
Veel gerucht ging van deze ontdekking uit, niet alleen in Frankrijk,
maar ook in Engeland en Duitschland. Onderscheidene leden van
het Fransche Instituut, waaronder de heeren Milne-Edwards en de
Quatrefages, lieten zich aan de zaak gelegen liggen. Zij bewezen de
onbetwistbare echtheid van het voorwerp en betoonden zich krachtige
verdedigers "in het geding ter zake van het kaakbeen," gelijk de
Engelschen zich uitdrukten.
Bij de geologen van het Vereenigd Koninkrijk die het feit als zeker
beschouwden, zooals Falconer, Bush, Carpenter enz. voegden zich
Duitsche geleerden, en daaronder als de ijverigste, de opgewondenste,
mijn oom Lidenbrock.
De echtheid van een menschelijk overblijfsel uit het quaternaire
tijdperk scheen dus onwederlegbaar bewezen.
Die echtheid had niettemin een ijverig tegenstander in Elias
d
|