uk ijzer sterk geklemd is geweest tusschen twee harde lichamen.
Ik zie den jager aan.
"Taender!" zegt hij.
Ik begrijp hem niet. Ik wend mij naar mijn oom, die geheel in nadenken
verzonken is. Ik durf hem niet storen. Ik keer naar den IJslander
terug. Deze, den mond bij herhaling open- en toedoende, maakt mij
zijne bedoeling duidelijk.
"Tanden!" zeide ik ontsteld, terwijl ik de ijzeren staaf oplettender
beschouwde.
Ja! wel zijn het tanden, waarvan de afdruk in het metaal is
achtergebleven! De kaken, waarin zij staan, moeten eene verbazende
kracht bezitten! Is het een monster van de verdwenen soorten, dat
onder de diepe waterlaag zich beweegt, vraatzuchtiger dan de haai,
geduchter dan de walvisch? Ik kan mijne oogen niet afwenden, van
deze half doorgebeten staaf! Zal mijn droom van den vorigen nacht
werkelijkheid worden?
Die gedachten verontrusten mij den ganschen dag, en mijne verbeelding
komt nauwelijks eenigszins tot bedaren gedurende een slaap van
eenige uren.
Maandag 17 Augustus.--Ik doe mijn best om mij de bijzondere
eigenschappen van die voorwereldlijke dieren uit het secundaire
tijdperk te herinneren, die op de weekdieren, de schaaldieren en
de visschen volgende, de verschijning der zoogdieren op den aardbol
voorafgingen. De wereld behoorde toen aan de kruipende dieren. Die
monsters heerschten onbeperkt in de zeeen der Juragroep [13]. De natuur
had hun de volkomenste inrichting geschonken. Welk eene verbazende
kracht! De tegenwoordige hagedissoorten, waarvan de alligators of
krokodillen de grootste en geduchtste zijn, zijn slechts zwakke
nabootsingen van hunne vaderen uit de eerste eeuwen!
Ik sidder, omdat ik die monsters heb opgeroepen. Geen menschelijk
oog heeft ze ooit levend gezien. Zij verschenen op aarde duizend
eeuwen voor den mensch, maar hunne versteende beenderen, die men
teruggevonden heeft in den kleiachtigen kalksteen, dien de Engelschen
"lias" noemen, hebben ons in staat gesteld hen ontleedkundig samen
te stellen en hunne kolossale vorming te leeren kennen.
Ik heb in het Museum te Hamburg het geraamte gezien van eene
dier hagedissoorten, dat dertig voet lang was. Ben ik, een
bewoner der aarde, dan voorbeschikt om mij vlak tegenover die
vertegenwoordigers eener voorwereldlijke familie te bevinden? Neen! het
is onmogelijk. Toch staat het merk der sterke tanden op de ijzeren
staaf, en aan hun afdruksel zie ik, dat zij kegelvormig zijn gelijk
die van den krokodil.
Angstig
|