loop, kruip, als het zijn moet, glijd van de steile hellingen
af en gij zult onze armen gereed vinden om u aan het einde van den
weg op te vangen. Op weg, mijn kind! op weg!"
-- -- --
Die woorden bemoedigden mij weder.
"Vaarwel, oom!" riep ik, "ik vertrek. Onze stemmen kunnen de
gemeenschap niet langer onderhouden, zoodra ik deze plaats heb
verlaten. Vaarwel dan!"
-- -- --
"Tot weerziens, Axel! tot weerziens!"
-- -- --
Dit waren de laatste woorden, die ik hoorde. Dit vreemde gesprek,
gevoerd door de dichte massa der aarde heen, terwijl de sprekers meer
dan een uur gaans van elkander verwijderd waren, eindigde met die
vertroostende woorden. Ik zond een dankgebed tot God op, want Hij had
mij door de duisternis heen naar het eenige punt misschien gevoerd,
waar de stem mijner makkers mij kon bereiken.
Dit zeer verbazende uitwerksel van het geluid kon gemakkelijk
verklaard worden door natuurkundige wetten; het was een gevolg van
de gedaante van den gang en het geleidend vermogen der rots; er
zijn meer voorbeelden van die voortplanting van geluiden, die voor
tusschengelegen punten onmerkbaar zijn. Ik herinnerde mij, dat dit
verschijnsel op vele plaatsen wordt waargenomen, o.a. op de binnenste
galerij van den koepel der St. Paulskerk te Londen en vooral onder de
merkwaardige holen op Sicilie in de onderaardsche steengroefkerkers
bij Syracuse gelegen, waarvan de zonderlingste van dien aard bekend
is onder den naam van het oor van Dionysius.
Dit alles herinnerde ik mij en ik zag duidelijk in, dat daar de stem
van mijn oom tot mij kwam, geen hinderpaal tusschen ons bestond. Den
weg van het geluid volgende moest ik er stellig ook komen, zoo de
krachten mij onderweg niet begaven.
Ik stond dus op. Ik kroop meer dan ik liep. De helling was nog al
steil; ik liet mij afglijden.
Weldra nam de snelheid mijner nederdaling op eene vrees inboezemende
wijze toe en dreigde op een val te gaan gelijken. Ik had de kracht
niet meer om mij op te houden.
Eensklaps voelde ik geen grond meer. Ik rolde, telkens opspringende,
langs de oneffenheden van eene loodrechte galerij, een waren put; mijn
hoofd sloeg tegen een scherp rotspunt en ik geraakte buiten kennis.
HOOFDSTUK XXIX
Ontwaken van Axel.--Was hij krankzinnig?--De grot verlaten.
Toen ik weder bijkwam, lag ik in een half donker op dikke dekens. Mijn
oom waakte en zocht op mijn gelaat naar eenig teeken van leven. Bij
mijn eersten zucht greep hi
|