m mij even
daarna aan de deur van den bungalow van kolonel Munro af te zetten.
Een honderd schreden verder buiten de voorstad, stond onze trein
ons af te wachten. We hadden alleen nog maar te verhuizen,--in de
eigenlijke beteekenis van het woord.
Het spreekt van zelf, dat onze bagage vooraf in de daartoe afzonderlijk
ingerichte bergplaats was overgebracht. We namen trouwens niets dan
het hoognoodige met ons. Wat evenwel wapens aangaat, had kapitein
Hod gemeend het met niet minder dan met vier Enfield-karabijnen, met
ontplofbare kogels, vier jachtgeweren en twee eendenroeren te kunnen
stellen, behalve nog een zeker aantal geweren en revolvers,--genoeg
om al onze lieden te wapenen. Al die oorlogswapenen bedreigden meer
de wilde dieren dan het eenvoudige wild voor de keuken, doch men zou
dit den Nimrod onzer expeditie niet gemakkelijk aan zijn verstand
hebben kunnen brengen.
Kapitein Hod was overigens verrukt! Het pleizier zijn kolonel aan
zijne eenzame levenswijze te ontrukken, de vreugde naar de noordelijke
provincien van Indie te vertrekken, in een equipage zonder weerga,
het vooruitzicht van buitengewone jachtoefeningen, jachttochten,
jachtavonturen in het Himalaya-gebergte, dit alles lachte hem toe,
wond hem op en uitte zich door onophoudelijke uitroepen en stevige
handdrukken.
Het uur van vertrek had geslagen. De stoom had de noodige drukking, de
machine stond gereed om dienst te doen. De machinist was op zijn post,
met de hand op den regulateur. De gewone stoomfluit deed zich hooren.
"Vooruit!" riep kapitein Hod, zijn hoed zwaaiende. "IJzeren Reus,
vooruit!"
De IJzeren Reus, waarmede onze opgewonden vriend,
de bewonderenswaardige beweegkracht van onzen trein bestempelde,
verdiende dien naam terecht en bleef haar bij.
Een woord over het personeel der expeditie, dat het tweede rollende
huis bewoonde:
De machinist Storr, een Engelschman, behoorde tot de Compagnie van
den "Great Southern of India," die hij nog maar sedert weinige maanden
verlaten had. Banks kende hem als zeer bekwaam en had hem in den dienst
van kolonel Munro doen overgaan. Het was een man van veertig jaar,
handig werkman, zeer op de hoogte van alles wat zijn vak betrof,
en die ons groote diensten zou bewijzen.
De stoker heette Kalouth. Hij behoorde tot de door de
Spoorwegcompagnieen zoo gezochte klasse van Hindoes, die ongestraft
de tropische hitte van Indie, nog verhoogd door de hitte van hun
stoomketel, kunnen verdragen. Ditzelf
|