hand terug, als schoot er een
onrustwekkend gepeins door zijnen geest, en zeide:
"Robrecht, indien gij door de zuurheid of de treurigheid uws gelaats
gingt toonen dat dit huwelijk u bedroeft? Indien gij door de koelheid
uwer woorden jonkver Placida tot eene weigering deedt besluiten of een
uitstel deedt vragen, meent gij dat gij jegens uw geslacht niet even
schuldig zoudt zijn?"
"Vrees niet, heer oom", antwoordde de jonge ridder, "mijn besluit is
genomen, rechtzinnig genomen; ik zal onderwege mijne krachten verzamelen
en, wees zeker, mij zal de moed niet ontbreken om mijnen plicht tot het
einde te volbrengen."
"Toon u ten minste een weinig lieftallig voor jonkver Placida."
"Hoofsch en minzaam moet een ridder immer met jonkvrouwen zijn. Dit kan
ik niet vergeten. Placida is schoon en bevallig. Ik zal mij aan het
denkbeeld van dit huwelijk pogen te gewennen. Hopen wij dat er later ook
liefde voor jonkver Van Woumen in mijn hart zal groeien. Wel schijnt het
mij nu moeilijk; maar de wil van eenen man, als hij eenen duren plicht
vervult, kan wonderen wrochten...."
"Zoo is het wel, mijn goede Robrecht!" riep de proost, hem juichend op
den schouder slaande. "Ga nu spoedig met mijnen groet en mijnen zegen."
Hij meende zich naar de Hof straat te richten; maar nu schoot hem
eensklaps de herinnering te binnen, dat hij de juweeldoos in zijne
woning had gelaten. Zonder beloftegift kon hij niet tot jonkver Placida
gaan.
Het hoofd met mismoed schuddende, begaf hij zich naar de Hoogstraat. Wel
vertraagde hij zijnen stap en wel scheen hij soms te willen staan; maar
het lot en de plicht dreven hem naar zijnen Steen.
Hij trad bevend in de zaal waar hij Dakerlia nog meende aan te treffen.
Zijne zuster was gansch alleen. Dit gaf hem eenige sterkmoedigheid
weder.
Terwijl Witta bij zijne eerste woorden reeds in tranen van medelijden
losborst, poogde hij haar te doen begrijpen dat zij allen met
verduldigheid zich onderwerpen moesten aan den onverbiddelijken plicht.
Hij, Robrecht, mocht nu met Dakerlia niet meer spreken. Jonkver Wulf zou
dit zelve wel erkennen. Witta zou haar gaan zeggen dat alle hoop was
verloren. Zij beloofde, op het dringend verzoek haars broeders, alles
aan te wenden wat mogelijk was om hem bij Dakerlia te verontschuldigen
en hare arme vriendin te troosten.
Mher Sneloghe stak de juweeldoos in de tasch die hem aan den gordel hing
en verliet zijnen Steen met opgehouden tranen in de oogen.
Hij stapte h
|