e maken beschreef Hans binnen in
den kegel zeer uitgestrekte ellipsen; wij moesten over uitgebraakte
steenen loopen, waarvan eenige, door de dreuning van hun steunpunt
beroofd, telkens opspringende op den bodem van den afgrond vielen. Hun
val verwekte zeer helder klinkende, telkens herhaalde echo's.
Zekere gedeelten des kegels vormden inwendige gletschers; dan ging Hans
slechts met de uiterste behoedzaamheid voort, terwijl hij gedurig den
grond met zijn met ijzer beslagen stok peilde om er de scheuren in te
ontdekken. Op sommige twijfelachtige punten werd het noodzakelijk om
ons met een lang touw aan elkander te binden, opdat hij, wiens voet
soms mocht uitglijden, vastgehouden werd door zijne makkers. Deze
vastbinding was een maatregel van voorzichtigheid, maar sloot alle
gevaar nog niet uit.
Evenwel werd de weg, ondanks de moeielijkheden van de afdaling langs
hellingen, die de gids niet kende, zonder ongelukken afgelegd; alleen
ontglipte een pak aan de handen van een IJslander en ging regelrecht
naar den bodem van den afgrond.
Te twaalf uur waren wij aangekomen. Ik hief het hoofd op en bespeurde
de bovenste opening van den kegel, waardoor een gedeelte van den
hemel zichtbaar werd, welks omtrek zeer verkleind maar bijna zuiver
was. Op een punt slechts teekende de piek van den Scartaris zich af,
die in de eindelooze ruimte zich verloor.
Op den bodem van den krater openden zich drie schoorsteenen, waardoor
de hoofdhaard bij eene uitbarsting van den Sneffels zijne lava en
dampen uitbraakte. Elk dezer schoorsteenen had omtrent honderd voet
middellijn. Zij gaapten onder onze voeten. Ik had de kracht niet om
er in te zien. Professor Lidenbrock had hun stand snel onderzocht,
hij hijgde, liep van den een naar den anderen, gebaren makende en
allerlei onverstaanbare woorden uitende. Hans en zijne makkers, op
brokken lava zittende, zagen het aan en hielden hem zeker voor een gek.
Eensklaps schreeuwde mijn oom luidkeels; ik dacht, dat de grond onder
hem wegzonk en hij in een der drie afgronden viel. Maar neen. Ik zag
hem met wijd uitgestrekte armen en de beenen ver van elkander voor
een granietblok staan, dat in het middelpunt van den krater lag, als
een verbazend voetstuk bestemd voor het standbeeld van een Pluto. Hij
stond in de houding van een ontsteld mensch, maar wiens ontsteltenis
weldra plaats maakte voor eene dwaze vreugde.
"Axel, Axel!" riep hij, "kom eens hier, kom eens hier!"
Ik snelde heen. Hans noch de I
|