moed en met de vaderlijke
hardnekkigheid de vreedzame strijd voortgezet, onverpoosd gekampt tegen
zedenbederf, verbastering en onrechtvaardigheid; met onwrikbare
overtuiging terug gevraagd wat men ons ontnam. Geene vervolging, geen
lijden overwogen.--Vooruit, zonder omzien, altijd vooruit naar het recht
en naar het goede. Het is voor moedertaal, voor godsdienst en voor
vaderland!
REDEVOERING UITGESPROKEN TE BRUSSEL, DEN l6{den} MAART 1846, BIJ HET
GRAF VAN JOZEF DE HOY, UITSTEKEND LEERLING DER KONINKLIJKE ACADEMIE VAN
ANTWERPEN.
Mijne Heeren en Vrienden!
Van verre kwamen wij naar de hoofdstad, om hier, op het stille veld des
doods, eenen heiligen, doch droeven plicht te vervullen. Daar, in dat
gapende graf, rust het zielloos lijk van onzen vriend en broeder....
Gisteren nog lachte zijn schoon en mannelijk gelaat ons toe; wij hoorden
nog zijne zoete stem ons met geestdrift spreken over de edele bestemming
der kunst en over de schoonheid der natuur; wij zagen nog zijne oogen
blinken met het vuur der hoop op eene roemvolle toekomst;--en nu, nu
ligt hij daar, in den schoot der aarde, bevrozen onder den kouden zoen
des doods--verloren voor zijn vaderland, voor zijne moeder en voor ons!
Pijnlijk is de gedachte, die in onzen geest opstaat bij dit laatst en
plechtig afscheid; maar hartscheurend wordt zij, wanneer wij ons
herinneren, welke schoone loopbaan beloofd was aan hem, over wiens
ontzield lichaam de aarde zich nu voor eeuwig sluiten gaat.
Ja, God had hem mildelijk bedeeld met al de gaven des lichaams en der
ziel: hij bezat in rijke maat het edel gemoed, de begeestering en de
scheppingskracht des kunstenaars. Ook had de Academie van Antwerpen,
wier beste leerling hij was, hem al hare lauwerkronen geschonken; hij,
ingesproken door het gevoel zijner voorbestemming, had zijne gansche
jeugd toegewijd aan het doorgronden der kunstgeheimen en aan het
betrachten der natuur, wier schoonheden hij met eene soort van
aanbidding bewonderde.
Na lange jaren van gewetensvollen arbeid, blonk dan eindelijk op zijn
voorhoofd eene sprankel des vernufts; de natuur had hem een gedeelte
harer geheimen laten raden: zijne werken droegen reeds den onmiskenbaren
stempel eener latere meesterhand. Wij allen, zijne vrienden, en de
Academie, zijne kunstmoeder, hoopten op hem als op eenen nieuwen luister
voor de Vlaamsche school.--Oh, zijn leven was schoon en zuiver als een
hemel: geen mensch kon hem zien zonder hem te beminnen; wa
|