hamelijke sterkte
of met de krachten der gezondheid begiftigd....
Er kwam een dag, een noodlottig uur, dat de arme Zetternam onder het
gewicht zijner opoffering, zijner vaderlandsliefde en zijner huiselijke
zorgen het moedig hoofd moest plooien--en, geknakt, op het ziekbed
nederviel.
De machtige springveer, zoolang tot Vlaanderens verdediging overspannen,
was gebroken;--en wat van de vurigheid zijns geestes nog overbleef,
verteerde met bliksemsnellen spoed zijn reeds uitgeput lichaam.
Zijne vrienden hebben gedurende zijne korte doch pijnlijke ziekte bij
zijne bedsponde gewaakt en hem pogen te troosten over een lot, zoo
ijselijk, dat het geenen troost meer toeliet. Hij, de goede, de
edelmoedige Vlaming, hij sprak van het Dietsche vaderland, van 's volks
gekrenkte rechten, van heeteren strijd, van meer arbeid, indien God hem
nog eens de gezondheid wederschonk. Wij beproefden het zijnen moed te
steunen tot het verduldig dragen van zijn lijden,--en hij, den
naderenden dood vergetend, poogde ons den boezem met moed en met geloof
in Vlaanderens bestemming te vervullen.
Dan toch, vrienden, glinsterden wel eens zijne oogen van stille tranen
en liep zijn vaderhart van weedom over. Hij, die met zulke onbuigbare
sterkmoedigheid zijn kruis op aarde had gedragen, kon misschien
ongeroerd den blik in het graf slaan, dat voor hem gaapte; maar
daarnevens toonde zijn geest hem zijne drie ongelukkige kinderkens en
zijne echtgenoote, omsloten in de armen van het wreede spook, dat men
_Ellende_ noemt.... Niet lang echter bleef de zieke Zetternam in die
ijselijke treurnis bedolven; telkens verlichtte een straal der hoop
zijnen kwijnenden blik, en nog plooiden zijne dorre lippen zich tot
eenen zoeten glimlach, als zag hij in het verschiet dingen, die hem
zeiden, dat hij getroost en in vrede het hoofd in de eeuwige rust mocht
nederleggen.
Herdacht hij wellicht de diensten, door hem aan het vaderland bewezen?
Herinnerde hij zich de namen zijner vrienden uit Vlaanderen en Brabant?
Sloot hij de oogen met de overtuiging, dat het Vlaamsche volk de weduwe
en de weezen van den armen Zetternam niet hulpeloos in de wereld zou
laten dwalen?
Het moet zijn; want de laatste verstaanbare klanken, die nog uit zijne
borst opklommen, waren een zucht van vrede en vertrouwen. Als grepe hij
zijn gansche leven in een enkel woord te zamen, suisde hij stervend nog:
"_Moed, ik heb moed_!..."
O, broeders, gij, die uit alle streken van Vlaamsch Belgie t
|