heft het hart, verheft de stem;
Het klinke uit ieders mond:
Wat lot ons dreig', wat leed ons naak,
Ten strijde voor de moederspraak,
Op vaderlandschen grond!
Dreunt luid, der vadren taal ter eer;
Klinkt, zangen, klinkt in 't rond!
Van hier met vreemden pronk en praal
Wij zingen in der vadren taal
Op vaderlandschen grond![5]
Van Ryswyck, diep betreurde broeder, het lot heeft ons in een
verschillend pad geleid; doch achting, liefde heeft altijd tusschen ons
voortbestaan. Onze baan voerde ons toch zoo menigmaal weder te zamen!
Hoe dikwijls hebben onze handen in de eenzaamheid in elkander
gegloeid;--hoe dikwijls ontstroomden onzen lippen woorden van
begeestering, om elkander aan te moedigen tot den nationalen strijd! Hoe
dikwijls verspraken wij elkander eene onverbrekelijke broedertrouw!
Ah, die trouw is niet verbroken geworden. Moge eenige schaduw de
vriendschap tusschen ons overneveld hebben, het hart toch bleef goed....
Ja, bij uw nog ongesloten graf zeg ik het met de diepste overtuiging:
gij hebt uwen strijdmakker blijven achten en beminnen, gelijk hij nooit
een onvriendelijk gevoel tegen u in zijnen boezem toeliet. De traan van
rouw en verdriet, die uwen ouden wapenbroeder nu bij den rand van uw
graf ontrolt, moge uwe ziel in den schoot der Godheid verheugen en u
zeggen, dat ik uw hart heb gekend en geschat....
Taalgenooten, vrienden, gij, die met mij de aarde zijner laatste
rustplaats bevochtigt en snikkend nederziet in den gapenden kuil, die
zijn stoffelijk overblijfsel verslinden gaat, uwe smart is onzeglijk,
niet waar? Het vaderland, al wie Vlaming is en Vlaanderens roem bemint,
moet weenen! inderdaad! Die zwijgende baar omsluit voor eeuwig den
goeden, minnelijken zanger, wiens voetstappen een eeuwig spoor van
troost en blijdschap nalieten, uit wiens zachte blikken de opgeruimdheid
des harten en de vriendschap straalden, wiens aanzijn vreugde en
levenslust verspreidde waar hij kwam ... hij, het ware beeld der
voorvaderlijke gulhartigheid!
Kind der natuur, begaafd met eenen milden gloed van betooverende
zielsharmonie, worstelde hij moedig tegen smart en verdriet om zijne
zending te vervullen; hij verhief zich door eigene krachten, boeide het
luisterend volk aan zijne lippen en verwierf, met eenen welverdienden
roem, den eernaam van Vlaanderens lieveling.... Misschien ging het lot
hem gunstig worden, misschien ging hij eenige rust genieten in zijn
hobbelig en pijnlijk levenspad: maar, eilaas, een ijse
|