eren te toonen, overal
naar hem loopt te zoeken, om hem te "condoleeren," nadert:
De argelooze Piet naderde meer en meer. Hij zette zijn gezicht zoo
ernstig mogelijk. Ja, hij had het wel gedacht: de jongens speelden
nergens. Hij was al in den boomgaard geweest, en bij de
vischplaats, en bij de tuintjes, en bij het achterhek ... nu zou
hij nog eens in den moestuin probeeren.
Hij naderde. Zijn hoofd was een beetje gebogen, en hij spande zich
in, de juiste, bij de gelegenheid passende gelaatsuitdrukking te
vinden. En ondertusschen loerde Rinaldo Rinaldini achter zijn boom,
gereed om zich met blikkerende oogen op z'n slachtoffer te werpen.
Piet hoorde iets. Tenminste hij bleef staan. En op dat oogenblik
sprong, tijgerwoest, zijn aanvaller achter een boom vandaan.
--Sta, of ik schiet!... was Charles van plan te schreeuwen. Maar de
woorden stokten hem in de keel. Roerloos bleef hij op de plek waar
hij stond. En het bloed steeg hem heet naar het hoofd van schaamte
en verwarring, want Piet had zijn hand vooruit gestoken, en op
somberen toon gezegd:
--Ik condoleer je wel, Arl.
Is het niet voortreffelijk, dat plotselinge ondergaan van Charles'
speellust in schaamte en verwarring? Maar vooral het komische van de
situatie!... Humor en van de beste soort is er ook in de weergave van
het "concert," dat de kinderen voor Juf en de meid geven, en waarop ze
in de volle onschuld hunner hartjes, allerlei gemeene straatliedjes
beginnen te zingen en er absoluut geen begrip van hebben, waarom Juf ze
plots van het podium, een tuintafeltje, trekt en ze met dit en dat
dreigt, als ze niet ophouden.... O, ik zou u nog zooveel fijngevoelde
trekjes kunnen citeeren. Ik zou u wel willen laten zien, hoe
voortreffelijk de kinderen in hun onderling zoo verschillenden aard zijn
doorvoeld en weergegeven, bij die groote gebeurtenis: het sterven van
broertje: Adele's innige smart; Evatje's sluw pogen, bij anderen den
indruk te wekken, dat ook zij zoo diep voelt; haar spijt, het maar niet
tot schreien te kunnen brengen. Ik [p.45] zou u even willen toonen de
houding van dat geraffineerde coquettetje-in-den-dop, op het kinderbal,
als haar cavalier vergeet haar ten dans te komen halen, en vooral, o
vooral Adele's extatisch voelen, "dat er op de heele wereld geen kind,
neen, geen enkel kind bestond, zoo gelukkig als zij," en, na den dood
van het door haar zoo hevig ge
|