. Il est aussi large,
aussi prodigue que la nature l'est pour lui-meme.
Ja, inderdaad: "debordant de joie de vivre!" Luister slechts, ten slot,
naar dit:
Mais non! Elle ne mourra pas la Poesie! Elle ne mourra jamais! Meme
le jour ou l'homme ver parviendra a etendre son regne sur les
domaines du Ciel et des abimes, a dompter les tonnerres et le feu,
et a jeter des clartes sur les tenebres de la nuit polaire, elle ne
mourra point.... Dans les cadres d'or pur, dans les colliers des
rimes, l'enthousiasme de l'ame du poete jaillira puissant comme le
grondement superbe de la mer. Aux souvenirs des actes accomplis par
les peres aux temps passes et dans la felicite sans bornes des
siecles a venir, elle ne mourra pas, elle ne mourra jamais!...
Bialik en Tchernikhovsky! De een, de sterke, mannelijke drager en
bepeinzer van het schrijnende leed van millioenen, de ander de bazuin
van hun onverwoestbaar geloof in het leven en in de toekomst, beiden te
zaam een beeld van die edele revolutionnaire kracht, in welke de felle
en vernuftig-ondermijnende haat van het _intellect_ tegen het
verfoeielijk maatschappelijk _systeem_, zich heeft gepaard aan de
erbarmingsvolle [p.64] zachtheid van de _ziel_ jegens de _menschen_; een
beeld in een woord der revolutionnaire kracht van het stam-volk van
_Marx en Lassalle_!--Maar terwijl ik dit neerschrijf wordt weer het oude
en schaamtevolle betreuren in mij wakker. Mijn liefde voor de Bialik's
en Tchernikhovsky's, zij wijkt bleek en huiverend terug, gelijk een
hooghartig geweigerde liefde. En het is mij of dat rechtvaardig is, en
ik geen broederlijk deel aan noch recht op hen heb. Hoe bitter is dit:
dat ik in de maatschappij, waarin _ik_ leef, niets van het leven, het
denken, het voelen dier sterken en vurigen en in mijn eigen trekken noch
in die mijner westersche en vooral hollandsche stamgenooten gelijkenis
met hun geestelijk gelaat herken.
[DR. KARPELES: HEINE-RELIQUIEN.]
En dat kan niet aan mijn blik liggen. Want denk ik daarentegen aan dat
andere, door mij nu te behandelen boek, het nog niet sinds lang
uitgegeven werk van Dr. Gustave Karpeles: _Heine Reliquien_, dan zie ik
daarin niet een mensch, hij zij Arier of Semiet, of ik vind het meest
karakteristieke zijner wezenheid in de mij omringende menschen terug:
_Salomon Heine_, de man van de quasi-luidruchtigheid en jovialiteit,
welke zijn grimmig sarcasme moeten bedekken tot den tijd, d
|