ijkt, doet te veel en maakt
daardoor zijn arbeid minder betrouwbaar en minder waard. Want hij loopt
alle kans, als de waarheid van den door hem beoordeelde en de zijne niet
overeenkomen, dat ontstemming en toorn over het z.i. onjuiste oordeel,
hem ook de zuiver-aesthetische waarde van het werk te laag zullen doen
aanslaan. Ik zelf, die dit alles hier hekel, zou er nochtans niet voor
kunnen instaan, niet in dezelfde fout te vervallen, indien er geen
afdoend middel bestond, zich daartoe de gelegenheid te benemen. Want het
is niet te ontkennen, dat een kunstwerk van _critischen_ aard daar veel
meer aanleiding toe geeft dan een ander: van en betreffende de
_bijzondere_ menschelijkheid eener in bijv. een roman geheelde figuur,
heeft de criticus allicht geen vast-omlijnde apriorische voorstelling of
oordeel, hij toetst daarom zonder vooringenomenheid het beeld-in-'t-boek
aan des kunstenaars subjectieve visie, en zoo hem dan het een 't ander
blijkt te dekken, d.i. zoo hem de _noodwendigheid_ in de _beelding_
blijkt, noemt hij 't beeld goed en kunst. Maar van den aard en de waarde
van een werk dat, of eener historische figuur, die in een kunstwerk van
critischen aard wordt voorgesteld, hebben de meeste beoordeelaars wel
degelijk eene apriorische opvatting, voor welke zij vaak niet kunnen
nalaten te strijden. En dikwijls liggen hieraan de nobelste sentimenten
ten grondslag, zooals de groote liefde voor een figuur, die zij onjuist
beoordeeld achten, maar waar die sentimenten toch in _die_ sfeer
misplaatst zijn, veroorzaken zij somtijds zeer ignobele gevolgen. Het is
daarom wenschelijk, dat een kunstcriticus indachtig aan het feit, dat
hij een--meest zeer impulsief--mensch is, zich-zelf de gelegenheid
beneme, zich al te klein-menschelijk te gedragen. En hieraan is het mede
toe te schrijven, dat ik, nu ik ook Mevr. Holst's _Rousseau_ in deze
studie zal behandelen, mijn taak in twee scherp-gescheiden deelen zal
splitsen. Ten [p.134] eerste: in dit hoofdstuk het toetsen van haar werk
aan de in haar geest aanwezige beelden, het beoordeelen van haar essai
dus als literair kunstwerk--den lezer zal het nu ongetwijfeld duidelijk
zijn, _waarom_ men "een werk hevig bestrijden en tegelijkertijd warm
bewonderen, groot vinden en liefhebben kan"--; ten tweede: het toetsen
van _haar_ waarheid omtrent Rousseau aan _mijne_ en de mij van elders
bekende en te bewijzen waarheid, het beoordeelen van haar essai dus als
biographischen, critischen en psych
|