zijn zonnig hoofd.
En Willem zag alleen dat hoofd, zoo gouden,
zweven en spreken, als een sprekend hoofd,
dat geen lijf meer had maar alleen een stem.
"Als de vakarbeiders van heel een land
zich konden vereenen tot blijvende hulp
aan elkander, zooals op zee de golven,
die ook niet apart zijn maar saam de zee,
dan maakten zij een kracht, zooals de krachten
van elk arbeider apart, en te zamen
alle aparte krachten. Maar veel meer
nog. Want er ware' in hen een Wil".
De wil vertoonde zich. Hij was het zonlicht
buiten, men zag hem stijgen als de zon,
in vierkante stralen door alle vensters.
De aarde was er vol van.
"Als de vakarbeiders
aller landen zich konden
samenvoegen, dan kwam de stille zon
der Vrijheid, o gewis. O twijfelt niet.
Mannen, de Zon schijnt. Gij zijt zelf de Zon."
Zooals een vol bed blauwe violieren
zoo hief de zaal zich, en er was een donder
van rumoer door de donkre vergadring.
En Willems hart werd klaar zooals een parel,
en hij voelde zich daar tusschen geworpen,
tusschen zijn kameraden, zoo zooals
een niets-waardige, maar die door de andren
eerst een waardige wordt en zuiver klaar.
"En als de arbeiders van eene natie
zich stortten in den politieken strijd
om de staatsmacht, zij vielen den staat aan
en als alle arbeiders aller naties
dit deden en zich stortten op het land
van den staat, zooals nu de zeegolven
aller oceanen bruischen op het land--
dan werden de arbeiders zelf het land,
het vaste rustig land der eeuwigheid,
en Vrijheid zou met de arbeiders wonen,
en alle menschen waren eeuwig vrij."
Het leek wel of de reednaar werd zijn stem,
zijn stem van goud, en dat goud weer de Vrijheid.
De Vrijheid steeg op en verdoofde alles
rondom Willems ooren. Er werd gesproken
nog aldoor veel, hij hoorde het niet meer.
Hij zag in het ovalen duister de
Vrijheid gaan, haar smijdig goud figuurtje.
Hij zag de drommen van zijn kameraden
donker blauwgroen, en haar tusschen hen komen
met haar gouden lach over al haar leden.
En zooals een die aan de donkre zee
zit, en de vioolkleurige heft haar stem,--
voor hem niet, maar lijkt slechts voor zich te ruischen.
Hij kijkt slechts naar de zon, hoe goud die is,
en goud heengaat en trekt, zoo was ook hij.
Hij zag alleen nog maar de gouden Vrijheid,
en begreep, en luisterde hoe zij ging.
En toen de vergadring uit was en in
een wolk zich oploste, toen ging hij heen.
Veranderd. Zijn hart had weer iets anders
gekregen en
|