FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187  
188   189   190   191   >>  
mijne nasporingen. Van onze werktuigen was er niets over dan het kompas en de tijdmeter. De ladders en touwen waren weg, op een eindje kabel na, dat om de stomp van den mast zat. Geen houweel, geen breekijzer, geen hamer was er meer, en, onherstelbaar ongeluk! wij hadden voor geen dag levensmiddelen meer! Ik begon de tusschenruimten van het vlot, de kleinste hoekjes door de balken en de samengevoegde planken gevormd, te doorzoeken. Niets! Al onze voorraad bestond slechts uit een stuk gedroogd vleesch en wat beschuit! Wat stond ik versuft te kijken! Ik wilde het maar niet begrijpen! En toch over welk gevaar bekommerde ik mij? Al ware er mondvoorraad genoeg geweest voor maanden, voor jaren, hoe zouden wij nog uit die afgronden komen, waarin die onweerstaanbare stortvloed ons medesleepte? Waarom zouden wij de martelingen van den honger vreezen, als de dood zich reeds onder zoo vele andere gedaanten vertoonde? Zouden wij den tijd hebben om van gebrek om te komen? En echter vergat ik door eene onverklaarbare gril der verbeelding het onmiddellijke gevaar, voor de bedreigingen der toekomst, die mij in al hare verschrikkelijkheid voor den geest zweefden. Bovendien zouden wij misschien aan de woede van den stortvloed kunnen ontkomen en op de oppervlakte van den aardbol terugkeeren. Hoe? dat wist ik niet! Waar? Dat kon mij niet schelen! Eene kans van de duizend is toch altijd eene kans, terwijl de hongerdood ons ook niet de geringste hoop overliet. Ik dacht er over om alles aan mijn oom te zeggen, hem aan te toonen hoe bitter slecht wij voorzien waren, en nauwkeurig den tijd te berekenen, dien wij nog te leven hadden. Maar ik had den moed om te zwijgen. Ik wilde hem niet van zijn koelbloedigheid berooven. Op dit oogenblik verflauwde het licht der lantaarn allengs en ging uit. De pit was geheel opgebrand. Het werd stikdonker. Er viel niet meer aan te denken om die ondoordringbare duisternis te verdrijven. Er bleef nog eene toorts over, maar wij zouden haar niet brandende kunnen houden. Nu sloot ik als een kind mijne oogen om die verschrikkelijke duisternis niet te zien. Na een vrij lang tijdsverloop verdubbelde de snelheid onzer vaart. Ik bespeurde het aan de terugkaatsing der lucht op mijn gelaat. Het water liep verbazend snel af. Ik geloof waarlijk, dat wij niet meer dreven, maar vielen. Ik had een gevoel, alsof ik loodrecht nederviel. De hand van mijn oom en die van Hans, om mijne armen gekneld, hielden mij me
PREV.   NEXT  
|<   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187  
188   189   190   191   >>  



Top keywords:

zouden

 

duisternis

 

gevaar

 

kunnen

 

stortvloed

 

hadden

 

berooven

 

zwijgen

 
verflauwde
 
oogenblik

koelbloedigheid

 

bitter

 
altijd
 

terwijl

 

hongerdood

 

duizend

 

schelen

 
geringste
 

slecht

 
lantaarn

voorzien

 
nauwkeurig
 

berekenen

 

toonen

 

zeggen

 

overliet

 

nederviel

 

geheel

 

verdubbelde

 

tijdsverloop


snelheid
 

hielden

 
verschrikkelijke
 

bespeurde

 

verbazend

 

gekneld

 

gelaat

 

dreven

 

terugkaatsing

 

waarlijk


gevoel

 

stikdonker

 

opgebrand

 

geloof

 

allengs

 

denken

 
vielen
 

houden

 

brandende

 

ondoordringbare