FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298  
299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   >>   >|  
'ezien: waar hij zit, God weet het." Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante; en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden, volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen is?" "Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons niet ongelukkig." "Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen." "O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."--Vervolgens den toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit 'ezien?" "Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die lieden?" "Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst 'evoed?--en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen," en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen, toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette, die op mij gevestigd waren. Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam. Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren. Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op een smeekenden toon: "Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen 'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond blijve
PREV.   NEXT  
|<   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298  
299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   >>   >|  



Top keywords:

helpen

 

Zoodra

 

willen

 

Reefzeil

 

Meneer

 
achterdeur
 

keuken

 

Keetje

 
altijd
 

zoowaar


weunde
 
hartje
 

andgift

 

spreken

 
Gravenland
 

blijve

 

lieden

 

gekleed

 

jonker

 
lompen

Kapitein

 

ghezond

 
havelooze
 

tuinpad

 

buiten

 

mijnen

 
gezegd
 

gevestigd

 
smeekenden
 
vroeger

eerste

 

gekomen

 
opende
 

woning

 

gezien

 

ontmoette

 

Meneertje

 

gluren

 

openstaand

 
omwendende

meteen

 

uitkwam

 

brengen

 

merkte

 

volgen

 
toevallig
 

theewater

 

Intusschen

 

schijn

 
persoon