ed,
Dan segh ick nyet wat ick wel weet!
Hi - ha - hoe! Bi - ba - boe!
Marten had zich met den schipper verwijderd en was drok met hem
in gesprek.
Ik bleef moederziel alleen staan en tranen van spijt sprongen
mij uit de oogen. Intusschen was ik in duizend vreezen, dat Trijn
Blomzoetken komen zou en mij om geld vragen, dat ik niet en had. o,
Als dat gebeurde, wat dan?
Het eene uur na het andere verstreek evenwel en het werd een uur. Nog
een half uur dan gingen we heen en als de kabels maar los waren,
als de loopplank maar weggenomen was, dan....
Waarlijk, het geluk diende mij. Juist met klokke half twee werden de
kabels losgemaakt, de plank werd ingehaald en onder het "Hoezee!" der
toeschouwers verlieten we den wal. Juist bij tijds! Daar verscheen
eene vrouw aan den kant, die de vuisten naar ons opstak en zeker
allerlei scheldwoorden schreeuwde. Wij waren echter al te ver af en
er was te veel beweging aan boord om haar te verstaan. De kapitein
had haar echter wel gezien en deed bij den schipper onderzoek naar
de zaak. Of die Hein er nu achter gekomen was, dat ik bij Trijn
Blomzoetken schuld op den kerfstok had, dan wel of hij haar verstaan
had, ik en weet het niet; maar toen wij des avonds met gunstigen wind
Den Briel passeerden en ik onzen stompen toren naoogde zoo lang ik kon,
kwam de kapitein bij me en zei:
"Huib, ik en wil niet meer, dat mijn zoon met je omgaat. Een jongen
als jij, die den kostelijken tijd verluilakt, goevrindschap maakt met
gemeene straatjongens, en er een kerfstok op na houdt bij appelvrouwen,
als Trijn Blomzoetken van de Floer Battensheul, zulk een is geen
geschikt kompeer voor mijn jongen! Ik zal je voortaan behandelen als
ieder ander mijner matrozen, dat zal ik; maar reken er op dat joffer
Driestreng [8] gereed ligt, als ik je op het achterschip zie. Je
plaats is voor en je heet pluimgraaf! Begrepen?"--
Ik knikte maar gaf geen antwoord.
Mijn lot was treurig; maar in plaats van mijzelven de schuld te geven
en te denken aan het spreekwoord. "Wie met pek omgaat raakt er mede
besmet," gaf ik anderen, vooral dien babbelaar van een schipper de
schuld. Ik meende maar dat elk en een ieder het er op toelegde om mij
ongelukkig te maken. Dat was zeer verkeerd; want zoo ik berouw gevoeld
had, dan hadden de anderen mij niet altijd links laten liggen.--
Wij zetten eerst koers naar Vlissingen en wat 'n geluk! Daar ging
schipper Hein aan boord van een ander vaartuig over, en wij
|