tterden, als waren zij hoogmoedig over hunne netheid. De grove
biezenstoelen waren zonder vlekken, de withouten tafel gewasschen, de
kachel met potlood geglimd.
Even arm als de andere was deze werkmanswoning; de meest schitterende
voorwerpen hadden slechts eenige centen gekost ... en nochtans er
heerschte zulke bekoorlijke toon van vrede, van levenslust en van
gemak; de lucht was er zoo zuiver en zoo aanlachend, dat men bij het
gezicht van dit nederig huisje gereedelijk moest begrijpen, hoe een
werkman ook zijne woning kan liefhebben evenals een rijkaard, die
zich op zijn paleis verhoovaardigt.
In de benedenkamer van het huisje zat eene vrouw bij eene lamp te
arbeiden. Zij naaide aan een blauwen kiel; en vermits er op eenen
stoel nog vele zulke kielen geplooid lagen, was het te vermoeden, dat
zij voor eenen winkel werkte. Zij kon den ouderdom van achtentwintig
of dertig jaar bereikt hebben; hare kleederen, van gemeen katoen en
door wasschen verbleekt, waren zeer zuiver en zelfs met zekeren
eenvoudigen zwier geschikt.
Nevens haar bij de tafel, zat een achtjarig jongsken met bruin haar en
groote, levendige oogen. Hij had een brief voor zich liggen en
verroerde de lippen, terwijl hij met een stokje de lettergrepen
aanwees, welke hij poogde te lezen.
In eenen hoek, op een paar houten bankjes zaten twee kleine meisjes
van drie of vier jaar. Zij speelden met poppen en vermaakten zich in
stilte, nu en dan eens de stem verheffende om de poppen te bekijven,
of zoet lachende onder elkaar.
Sedert eene wijl scheen de jongen in verlegenheid; zijn stokje
verroerde niet meer, hij schudde het hoofd met ongeduld.
"Wat is het, Bavo?" vroeg de vrouw. "Gaat het niet goed, kind?"
"Ach, moeder," zeide hij, "de meester heeft mij eene les te leeren
gegeven, en daar is een woord in, zoo moeilijk, zoo moeilijk! Ik zweet
er van; maar ik kan er toch niet uit. Lees gij het eens, moeder lief!"
Hij naderde dichter, legde haar het boek onder de oogen en wees het
onleesbare woord. Maar de vrouw, na eene lange poging, mompelde met
moedeloosheid:
"Zelf.... Zelfver.... Zelfverloo.... Het overige kan ik niet lezen,
Bavo. Zijn dit ook woorden voor een kind als gij? Kom, sla dit maar
over en vraag het morgen uwen meester."
Het jongsken hield zwijgend den blik op het boek gevestigd; zijne
leden spanden zich, zijne oogen werden starend en hij verzamelde
zichtbaar de kracht zijns geestes.
"Neen, laat af, kind," zeide de vrouw, "breek u
|