enschap
maakt het boek niet ongenietelijk, noch zelfs stemt zij den lezer
kregel, maar ze wekt een gevoel van spijtigheid in hem. Spijtigheid om
het feit, dat het den auteur, die zich klaarblijkelijk van wat hier
dreigde wel bewust was, toch niet mocht gelukken, zijn zelf-controle zoo
streng, zijn handhaven van het onverwant, of onbeinvloed-individueele
zoo krachtig te maken, dat mocht het al onvermijdelijk zijn, dat ge hier
telkens een Echo hoort, ge toch evenzeer merkt, dat de Narcis der
zelfstandige schoonheid haar versmaadt! Het gevolg dier verwantschap of
van dien invloed--ik geloof: beide zijn oorzaak,--toont zich vooral in
de taal. Hier een overmaat en vooral een heftigheid, schoon volstrekt
niet in die mate dan toch van [p.200] dezelfde soort, als in de
vroegere werken van Querido, maar zonder dat, gelijk daar, de
natuurlijke noodzakelijkheid ons duidelijk wordt. Het lijkt mij hier, op
sommige momenten, meer een laten glippen uit zwakte, dan een opstapelen
uit kracht, en ik zou dan ook nu het verschijnsel geenszins op dezelfde
wijze kunnen verklaren als ik het destijds, over Querido schrijvend, heb
gedaan[1], noch in dezen schrijver zekere loslippigheden mogen
verontschuldigen, die men een grooten, nu eenmaal door zijn
scheppingsdrang respijtloos voortgedreven menschenschepper vergeeft.
Bovendien: in die vroegere werken, waarvan ik zooeven sprak, heeft zeer
zeker Querido muren, duistere, blinde muren van woorden opgestapeld,
zoodat ge u wel eens weg-verloren afvroegt: Wat voor 'n bouwsel is dat?
Waar sta, waarheen ga ik in dit donker? Tot--daar bloeide plots een
lamplicht, hoog en vast aan ijzeren arm uit den steen zich heffend en
warm goudelend over het duister vlak: een beeldend woord zoo licht, dat
het de zwartheid der anderen verblondde. Maar helaas, waar hier de muur
er is--het is gelukkig allerminst een Chineesche, die heel het rijk
omsluit--daar is ze ook lantarenloos. Het dunkt mij vreemd, dat deze
schrijver dit niet heeft kunnen vermijden; hij lijkt mij toch allerminst
een geniaal-voortgestootene, doch veeleer een zich beheerschend
talentvolle en bezonnene van nature te zijn, die de dingen omendeom
bekijkt, en dan, hij moge verrukt zijn of afkeerig, waarlijk wel
zelfbeheersching genoeg heeft, en zich in voldoende mate haasteloos
voelt, om ze zonder harden smak op hun plaats te zetten. Reeds in den
aanvang van dit boekje voelt men die natuur. Hoe systematisch--de
compositie mede is voortreffelijk door die
|