medeburgers placht door te brengen:
--Lee ...e...ezen, antwoordde hij met een ernstig, afgetrokken
gezicht.
Het was de waarheid. Schier al zijn vrije uren besteedde hij aan
lectuur, en wel uitsluitend aan een soort lectuur: Afrikaanse
reisverhalen. Hij ging de boeken halen ter stad in een leeskabinet,
en uren en uren elke avond, en 's zondags bijna heel de dag, zat hij
met de ellebogen op de tafel en het hoofd tussen de handen, als een
gehypnotiseerde in zijn lezing verdiept.
Landkaarten lagen voor hem ontvouwen, waarop hij in verbeelding,
door mysterieuze streken de gevaarlijke tochten meemaakte;
illustraties van tropische landschappen, van wilde volkstypen, van
wondere ontmoetingen en gevechten, aan de authenticiteit waarvan hij
geen ogenblik twijfelde, deden rillingen van vervoering en verlangen
door zijn ganse lichaam stromen. Zijn starre ogen schitterden, hij
zuchtte van inspanning, zijn rusteloze vingers zetten in verwarring
zijn haren op, of zij, door het akelige van 't verhaal, vanzelf te
berge rezen. En vaak werd hij zo hevig door de indruk van
't gelezene overweldigd, dat het hem een onweerstaanbare behoefte
werd er ook aan zijn moeder en zijn zuster iets van mee te delen.
--Da...at is toch schrikkelijk! die...ie Sta ...anley moet toch iets
uitgestaan hebben! riep hij soms plotseling, in de stilte van het
keukentje, waar moeder en Fietje met hun breiwerk zaten, zijn lezing
onderbrekend. En toen de twee vrouwen, weinig geinteresseerd, of,
uit instinctieve weerzin, zijn gezegde onbeantwoord lieten:
--Wilt gij eens weten hoe ...oe... dikwijls hij op een... een enkele
maand tegen de wilden heeft moe ...oe...oeten vechten? vroeg hij.--
Twee ...ee en dertig keren! En, weer het boek ter hand nemend, las
hij hun enkele bladzijden van de Vlaamse vertaling van de welbekende
wonderreizen voor. Toen wist hij van geen zwijgen meer. In de doodse
stilte van het keukentje, die alleen gestoord werd door het eentonig
tiktak van de klok en het schuchter door elkaar wrikken van de
breinaalden, klonk zijn hakkelende stem luid en bombastisch, in
verward-ronkende volzinnen. Noch moeder noch Fietje durfden geen
woord meer wisselen, haast geen beweging meer maken. Zij smoorden
met de hand hun vervelingsgegeeuw, bijna niets begrijpend van al
hetgeen hij voorlas, door zijn stotterende uitspraak als in een
pijnlijke sluimer gewiegd, telkens verbaasd en als schrikkend
opkijkend, toen hij zichzelf even in de rede viel om hen te
|