ezelden,
was, na een ontdekkingsreis in 't binnenland, zo ziek in
Leopoldsville teruggekomen, dat hij drie dagen daarna overleden was.
Maar was het ook niet krankzinnig: hij hield er niet minder dan drie
inlandse vrouwen op na. Had hij zich dan nog met een enkele tevreden
gesteld!
XII
En het was op een zachte, heerlijke meimorgen, juist elf maanden na
zijn vertrek, dat plotseling in Akspoele deze ontzettende tijding
als een loopvuur werd verspreid:
--Massijn is in Congoland gestorven!
Meester De Vreught lag nog te bed, toen hij de Bavelse
brievenbesteller; die de courant bracht, tot zijn zuster, die een
kreet van smart en medelijden slaakte, deze schrikkelijke woorden
hoorde zeggen.
Hij sprong uit zijn ledikant, verscheen half aangekleed, met
verwilderd--uitgezette ogen in de gang, ondervroeg dringend de
postbeambte, die zijn ontzettende woorden herhaalde, erbij voegend
dat de akelige tijding de vorige avond per telegram uit Brussel
verzonden was.
Toen kleedde de meester zich ijlings aan, zette zijn hoed op, en
snelde naar het huisje van de weduwe Massijn.
Alvorens zelfs een woord te spreken kon hij zich overtuigen, dat de
smartelijke mededeling maar al te waar was. Moeder Massijn en
Fietje, van droefheid op stoelen ineengezakt, stortten, evenals op
de dag van Fortunes vertrek, wanhopig hete tranen; en op 's meesters
ontroerde vraag, liet Fietje hem het telegram zien dat men de vorige
avond uit Boma te Brussel ontvangen, en dadelijk naar Akspoele
overgeseind had:
Fortune, Massijn, sous-intendant Leopoldville, decede 13 Mars
fievre hematurique.
Het was, in Akspoele, een opschudding bijna zo groot als op de dag
toen Fortune voor altijd wegging. Doch, hoe vreemd, zeer weinig
medelijden mengde zich in de ontzetting van de dorpelingen. Met
Fortunes noodlottig einde scheen ook eensklaps al de grootheid van
zijn onderneming in puin gestort te zijn, en er niets meer over van
te blijven dan het dwaze en het onbezonnene. Alle de dorpelingen,
tot zelfs zijn vurige bewonderaars de heren Potvlieghe, Spittael en
De Vreught waren het eens om te zeggen dat hij de grootste der
domheden begaan had, en het vrijwillig slachtoffer was van zijn
overmatige hoogmoedswaanzin. Zelfs voegde de lelijke Blink, in zijn
verwaande kennis van de Afrika-toestanden er een bijna boosaardige
zinspeling aan toe: aan een gapend voor zijn deur geschaarde groep
dorpelingen, die hem naar de oorzaak van Massijns dood ondervroegen,
en
|