s zeggend:
--Hij maakt het goed, maar hij vertelt haast niets.
* * * * *
De brief was inderdaad van een wanhopende banaliteit, en, op vele
plaatsen, bijna onbegrijpelijk. Behalve wat hij schreef over
zichzelf en zijn gezondheid, die eerst wel wat te wensen overliet
tengevolge van zeeziekte, vergenoegde Massijn zich met zijn
reisindrukken weer te geven, door het nagenoeg louter abstracte
citeren der eigennamen van ontmoete personen of geziene dingen. Hij
schreef: 'den zesden juni is het schip ongeveer vijf uren stil
gebleven voor Madeira om kool in te laden, en den volgenden morgen
hebben wij de _Coomassie_ ontmoet die naar Europa terugtoog', maar
zonder door een enkele omschrijving aan te duiden, wat voor een
uitzicht Madeira wel had, noch wat de _Coomassie_ ook zijn mocht.
Ofwel hij vertelde: 'Terwijl ik zit te schrijven komt mijn goede
vriend dokter Dancla mij voorstellen samen in den bar een cocktail
te gaan nemen'; of nog: 'Ik moet het schrijven staken want wij zijn
reeds volop in 't gezicht van Las Palmas, waar ik mijn brief zal
posten...', doch zonder evenmin uiteen te zetten wie of die nieuwe
goede vriend dokter Dancla, waarvan hij vroeger nooit gesproken had,
wel wezen kon, noch wat de cocktail of de bar betekende, noch vooral
wat zijn mocht dat tantaliserend iets, dat meester De Vreught, in
zijn nuchtere-verbeelding, zich als de betoverende verschijning van
een Eden voorstelde: volop in het gezicht te komen van Las Palmas.
Hij voelde zich in hoge mate teleurgesteld, hij zette haastig zijn
hoed op en liep bij zijn buurvrouw aan, in de hoop dat Fortune
tenminste aan zijn moeder en zijn zuster meer bijzonderheden zou
geschreven hebben.
Maar de brief, die zij van hem gekregen hadden bevatte volstrekt
niets interessanter. Ook daarin geen de minste beschrijving van al
de wonderen die hij toch moest gezien hebben. Trouwens, daarom
bekreunden moeder Massijn en Fietje zich het minst. Het enige wat
hun van belang kon wezen was hem in goede gezondheid te weten, en
zij weenden van zalige ontroering omdat zijn brief, goddank, hen
dienaangaande had gerustgesteld.
Meester De Vreught, meer en meer teleurgesteld, verliet hun woninkje
en begaf zich beurtelings bij de heren Spittael en Potvlieghe,
alsook naar _Het huis van Commercie_. Hij vond zijn twee vrienden niet
minder ontgoocheld dan hijzelf was, vooral de handelaar in kolen,
die dolgaarne iets meer zou vernomen hebben aangaande
|