zegt gewoonlijk onder de soldaten, dat een voetganger voor eenen
ruiter niet hoeft te vreezen. Voor oude en geoefende soldaten moge dit
eene waarheid zijn; voor ons, die als vrijwilligers onzen tijd bij de
boeren hadden gesleten, was het er echter geheel anders mede gesteld.
Het gezicht van die groote mannen, op groote paarden gezeten en met
bliksemende zwaarden in de hand, boezemde ons zoo niet vrees dan toch
angst in. Wij stonden bij paren, verre van elkander, en konden onze
officiers niet zien. Zoo verlaten of afgezonderd moesten wij den aanval
afwachten der ruiterij, die in groote menigte den berg afdaalde!
Eens in de vlakte geraakt zijnde, verdeelden de dragonders zich
insgelijks in eene lange reeks; en, als hadde elk eenen scherpschutter
tot slachtoffer uitgekozen, reden zij bij paren met slingerende zwaarden
op ons los.
Ik begreep, dat mijn laatste uur gekomen was; ik voelde mij verbleeken,
mijn ingewand sidderde; en van dan af hield ik mijnen blik met zooveel
vastheid op de twee vijanden gericht, die ons schenen uitgekozen te
hebben, dat mijn makker van mijne zijde verdween, zonder dat ik het
bemerkte.
Minder dan een boogschot waren de dragonders van mij verwijderd, toen ik
mijn geweer op hen afschoot zonder er een' te raken; ik meende nog te
laden, doch ik liet de kardoes uit mijne hand vallen; want ik had
nauwelijks den tijd om de bajonet tot verdediging te vellen.
Een der twee dragonders sprong ter zijde door de haver, waarschijnlijk
om mijnen kameraad aan te vallen. Mij dacht, ik hoorde zijnen laatsten
doodskreet mij in de ooren galmen!
Ik hield de bajonet vooruit, welbesloten om, indien het mogelijk ware,
mij hardnekkiglijk te verdedigen. De overtuiging, dat ik sterven ging,
ontrukte mij eenen zucht der treurnis, eenen afscheidsgroet aan het
leven.
Het zwaard des dragonders bliksemde mij in de oogen; hij riep, dat ik
mij overgeven zou; doch ik bleef met den verslindenden blik van den
doodsangst sprakeloos de plaats zoeken, waar ik hem of zijn paard zou
kunnen wonden.
Het moet zijn, dat het paard verschrikt of onbedwingbaar was; misschien
dat de dragonder zelf mijn wapen ontweek, om mij van ter zijde onder
bereik van zijn zwaard te krijgen; want, ofschoon dit alles
ongeloofelijk snel geschiedde, zwenkte mijn vijand twee- of driemaal
rondom mij, tot zooverre dat het mij gelukte, zijn paard eene wonde aan
den schouder toe te brengen.
Wat er verder tusschen hem en mij gebeurde, weet ik niet. T
|