r verleid!--och! dat ook dit nog over het hoofd van haren blinden
vader komen moest!"
En zij zeeg op den stoel neer.
"Ik heb haar gebeden, ik heb haar gewaarschuwd, tot het leste toe;
"vervolg mij niet meer," zei ze, "want ik haat je wijsheid."--
"Toch blijft ze mijn kind," snikte de oude; "als je weet waar ze woont,
zoo doe een goed werk, en breng mij tot haar!"
Vrouw Hendriksz wilde opstaan; maar zij beefde als een blad, maar zij
viel andermaal in den stoel neer. Mevrouw Van ---- schelde om spiritus.
"Wat zal het baten?" zeide de moeder, toen zij het glas aan hare bevende
lippen bragt, "de kroon is ons toch van het hoofd gevallen, onze eere is
weg!--Eefje! mijn kind!--waarom moest je dit over ons brengen?"
Een oogenblik stilzwijgens.
"Waarom?" herhaalde de oude vrouw, "waarom? o Heere! houd mij dat woord
ten goede; wat verdienen wij niet voor onze zonden?"
En het schuldbesef stelde het blaauwbessenvrouwtje in staat om te
bidden, ook onder die bittere beproeving.
"Jongman! het deert me, dat ik je verdacht;--wijs me nu den weg; Eefje
moet morgen mee!--God geve, dat hare ziel niet verloren ga als haar
ligchaam!"
Er waren den volgenden avond wandelaars in menigte, die op de hoogte van
den Schreijerstoren, te Amsterdam, een oogenblik stilstonden, om den
schoonen zomeravond ten volle te genieten, door beurtelings regts en
links, om en op te zien. Het goud der ondergaande zon flikkerde nog op
de spitsen van het mast-bosch in het Westerdok, terwijl de volle maan
over dat van het Ooster-vast haar vloeijend zilver stroomen deed. Doch
wie er zich ook verlustigde in het prachtig wolkenschouwspel, dat de
plek te ieder ure schier gelegenheid geeft te zien, maar zelden zoo
verscheiden, zoo rijk aan allerlei toonen en tinten, aanbiedt, als in
dat, 't welk de schemering voorafgaat, een jongman uit den drom had er
blijkbaar geene oogen voor. Zijn blik scheen aan een zeil te hangen, dat
op Pampus in het verschiet verdween,--het was Wouter, die den Elburger
nastaarde, met vrouw Hendriksz en Eefje aan boord.
Mevrouw Van ---- was hij de ontmoeting van moeder en kind, was bij de
verzoening tegenwoordig geweest, wie vraagt mij, of zij verder, ter
verzachting van beider ellende, iets onbeproefd liet?
Wouter--wij keeren nog eens tot hem terug--Wouter had der gevallene in
hare schande het wederzien gespaard; de eenige belooning, met welke hij
er zich voor vlijen mogt, ontging hem niet. Een jaar later bragt de
zomer weder
|