FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  
vroegere, zachtere, edelaardige aandoeningen had vervangen, trad zij de kamer binnen en had licht ontstoken, eer hij over den drempel was gezwaaid. "Al weer roode oogen," gromde hij, haar opgewonden aanziende, "al weer roode oogen; als je meent dat het grienen je mooi maakt, Kaatje, dan heb jij het mis, danig mis, kind!" De vrouw antwoordde niet op den uitval; de beide meisjes, en hun zoontje, zagen vader vreemd aan. "Huilen en pruilen," voer hij voort, "men zou waarachtig voor zijn pleizier t'huis komen. Was ik maar met de jongens meegegaan--maar me dacht, dat gaf voor een' getrouwd man geen pas! Hm, een getrouwd man! Wie een fatsoenlijk meisje neemt, is er toch maar ongelukkig aan toe, dat moet ik zeggen. Als het hem niet meeloopt in de wereld, als ze een beetje de handen uit de mouw moet steken, dan zucht zij, dan steent ze--" Het verwijt was onbillijk, want het gansche vertrek getuigde, hoe veel netheid vermag om behoefte te verbergen; en Kaatje--brave vrouw als zij was--beproefde te verhelen, hoe diep de smadelijke woorden haar griefden. Zij deed het om der kinderen wil. "Maar, het is waar," voer hij voort, als tergde hem haar stilzwijgen, --en toch zou het haar onmogelijk zijn geweest iets uit te brengen, al had haar leven er aan gehangen,--"het is waar, je was het anders gewend. Als jonge jufvrouw, hadt je een meid om je aan te kleeden, en schoon er zie dat niet bij je oude lui is overgebleven, toch was het Mijnheer en Mevrouw, ja wel!--" Hij moest veel gedronken--hij moest, zoo als het gemeen zegt, een' kwaden dronk hebben, om dien toon aan te slaan; om Kaatje in hare omstandigheden, in zulk een' oogenblik, aan hare jonkheid te herinneren, toen betrekkelijke weelde haar deel was geweest, toen zij de poezij des levens genoot:--achting, vriendschap, liefde--zij, die nu tot zulk een laag proza was gedaald:--vergetelheid, armoede, smaad.-- "Gaat naar bed, kinderen!" sprak zij tot de kleinen, zoo bedaard ze zijn konde,--zij had de oogen een wijle ten hemel geslagen. "Nacht paatje," mogten de meisjes zeggen; "paatje!" grinnikte hij, "wel zeker, paatje! het was immers ook grootpapa _von Habernichts!_" Kaatjes lippen sloten zich krampig;--de jongen was aan de beurt, een borst van een jaar of tien. --"Goeden nacht--" "Haal me eerst mijn pijp, Bram!" "Ze is stuk, pa!" zei de knaap. "Stuk!" was het antwoord, "mijn meerschuimen pijp stuk! haal me mijn pijp, zeg ik, of ik sla je de ribben stuk."
PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  



Top keywords:

Kaatje

 

paatje

 

kinderen

 

meisjes

 

getrouwd

 

zeggen

 
geweest
 

vriendschap

 

betrekkelijke

 

jonkheid


achting
 

herinneren

 

genoot

 

weelde

 

liefde

 

levens

 

poezij

 

hebben

 
Mijnheer
 

overgebleven


Mevrouw

 
kleeden
 

schoon

 

gedronken

 

gemeen

 
ribben
 

omstandigheden

 
kwaden
 

oogenblik

 

gedaald


grootpapa

 

Habernichts

 

Kaatjes

 

lippen

 

immers

 

mogten

 

grinnikte

 
sloten
 

Goeden

 

krampig


jongen
 
geslagen
 

armoede

 
vergetelheid
 
meerschuimen
 
antwoord
 

kleinen

 

bedaard

 

zoontje

 

vreemd