FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   390   391   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414  
415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  
III. Daar de monnik zag, dat men hem maar liet praten, maakte hij nog grooter misbaar, en de matrozen en soldaten, om hem nog meer op te hitsen, spraken kwaad van de Maagd, van de santen en van de godvruchtige praktijken der Heilige Roomsche Kerk. En, in woede ontstoken, braakte hij duizend beleedigingen uit: --Ja! schreeuwde hij, ja, ik ben hier wel in het hol van de Geuzen! Ja, dat zijn wel die verdoemde opvreters van de landen! En men zegt, dat de inquisiteur, de heilige man, te veel van die galgebrokken verbrand heeft! Integendeel: er blijft nog veel te veel van dat gebroed over. Ja, op die goede en brave schepen van Onzen Heer Koning, die vroeger zoo zindelijk waren en zoo goed geschrobd, wemelt nu dat ongedierte van Geuzen, ja, het stinkend ongedierte. Ja, allen zijn vuil, stinkend, afschuwelijk ongedierte, de kapitein, die zingt van 's morgens tot 's avonds, de kok met zijn dikken, goddeloozen buik, en ook al de anderen, met hun heiligschennende halvemanen. Ja, als de koning zijne schepen met geschut zal doen kuischen, zal er voor meer dan honderdduizend gulden kruit en kogelen noodig zijn om die vuile, leelijke, stinkende besmetting te verdrijven. Ja, gij allen zijt geboren in de alkoof van vrouwe Lucifer, die veroordeeld was om te wonen met Satan, tusschen muren van ongedierte, onder gordijnen van ongedierte, op een bed van ongedierte. Ja, en daar is het, dat zij, in hun afschuwelijke minnarijen, de Geuzen ter wereld brachten. Ja, en ik spuw op ulieden. Bij die rede, zeiden de Geuzen tot elkander, zoodat hij het hoorde: --Waarom onderhouden wij dien luien hond, dewelke niets doet dan beleedigingen braken? Wij zouden hem beter ophangen! En dra brachten zij alles in gereedheid. Toen de monnik zag, dat de koorde vastgeknoopt was en de ladder tegen den mast stond, en dat men zijne handen ging binden, zeide hij op jammerenden toon: --Hebt medelijden met mij, heeren Geuzen, 't is de duivel der grammoedigheid, die spreekt in mijn hert, maar geenszins uw nederige gevangene, een arme monnik, die maar eenen hals heeft op deze wereld; genadige heeren, weest bermhertig: 't was niet gemeend; sluit mijnen mond, als gij wilt, met eene prop; aangenaam is dit niet, neen, maar om Godswil, hangt mij niet op! Maar zij luisterden niet en trokken hem naar de ladder, niettegenstaande zijn heftigen wederstand. Toen huilde hij zoo schromelijk, dat Lamme zeide tot Uilenspiegel, die bij hem in de keuken was om hem o
PREV.   NEXT  
|<   390   391   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414  
415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  



Top keywords:

ongedierte

 

Geuzen

 

monnik

 
heeren
 

ladder

 

stinkend

 

schepen

 

wereld

 

beleedigingen

 
brachten

afschuwelijke

 
zeiden
 
koorde
 

minnarijen

 
gereedheid
 

ulieden

 

vastgeknoopt

 

ophangen

 
braken
 
dewelke

zoodat

 
elkander
 

hoorde

 

onderhouden

 
Waarom
 

zouden

 

Godswil

 
aangenaam
 

mijnen

 

luisterden


trokken

 

Uilenspiegel

 

keuken

 

schromelijk

 

huilde

 

niettegenstaande

 

heftigen

 

wederstand

 

gemeend

 

duivel


medelijden

 

grammoedigheid

 
spreekt
 

handen

 

binden

 

jammerenden

 

geenszins

 
genadige
 

bermhertig

 

nederige