FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416  
417   418   419   420   421   422   423   >>  
n kok van het schip, nog wilt beletten zelf te zorgen voor den pot? Weet gij dan niet, dat geur van sausen en stoverije gezondheid baart? Zij voedt zelfs mijnen geest en pantsert mij tegen rampspoed. --Lamme, zeide Nele, gij moet luisteren naar onzen raad en u laten genezen door ons. --Ik wil mij laten genezen, sprak Lamme; maar dat geen andere, geen weetniet, geen leepoogige, stinkneuzige, etterige, slijmerige rabauw zich verstoute hier binnen te komen, om hier als kok te tronen in mijne plaats, en met zijn vuile vingeren mijne sausen te vermorsen, of ik sla hem den kop in met mijn houten pollepel, dewelke dan van ijzer zou zijn. --Maar, zeide Uilenspiegel, gij moet toch een helper hebben, gij zijt ziek.... --Een helper, ik! zeide Lamme; ik, een helper! Om dat te zeggen, moet gij zoo vol ondankbaarheid zijn als eene worst, vol gekapt vleesch. Een helper, Thijl, en gij zijt het, die dit zegt tot mij, uwen vriend, die u zoo lang en zoo lekker gevoed heeft! Nu gaat mijne wond zeker weer open. Slechte vriend, wie anders hier zou uwe spijzen bereiden, dan ik? Wat zoudt gij beiden doen, als ik hier niet was om u, kapitein-hoofdman, en u, Nele, een of ander smakelijk gerecht voor te dienen? --Wij zouden ons behelpen en zelven den pot koken, zeide Uilenspiegel. --Den pot koken? zeide Lamme. Gij zijt goed om er van te eten, om zijn reuk op te snuiven; maar om hem gereed te maken, neen: arme vriend en kapitein-hoofdman, met al den eerbied, dien ik u verschuldigd ben, ik zou u in reepen gesneden weitasschen geven en gij zoudt ze eten voor vette darmen; laat mij, mijn vriend, hier kok blijven, of ik verdroog als een stok. --Blijf dan kok, zeide Uilenspiegel; maar geneest gij niet, dan sluit ik de keuken en eten wij niets dan beschuit. --Ha! mijn zoon, zeide Lamme, die weende van geluk, gij zijt goed als de Moeder Gods. IV. Doch hij scheen aan de beterhand. Alle Zaterdagen zagen de Geuzen hem het middel van den monnik meten, met een langen lederen riem. Den eersten Zaterdag zeide hij: --Vier voet. Daarna mat hij zich zelven en sprak: --Vier voet en half. En hij scheen weemoedig. Maar den achtsten Zaterdag, van den monnik sprekend, zeide hij vol blijdschap: --Vier voet en drij kwart. En als hij den monnik de maat nam, zeide deze grammoedig tot Lamme: --Wat wilt ge van mij, dikzak? Maar Lamme stak zijne tong uit naar hem en zeide geen woord. En, zevenmaal daags, zagen de sol
PREV.   NEXT  
|<   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416  
417   418   419   420   421   422   423   >>  



Top keywords:

vriend

 

helper

 

Uilenspiegel

 
monnik
 

scheen

 

kapitein

 

Zaterdag

 

sausen

 

genezen

 
zelven

hoofdman

 
geneest
 
keuken
 

gereed

 
eerbied
 

gesneden

 

weitasschen

 

reepen

 
verschuldigd
 
snuiven

blijven

 
verdroog
 

darmen

 

Zaterdagen

 
blijdschap
 

weemoedig

 

achtsten

 
sprekend
 

grammoedig

 

zevenmaal


dikzak

 

Moeder

 

weende

 

beterhand

 

eersten

 

Daarna

 

lederen

 

langen

 

Geuzen

 

middel


beschuit

 

gevoed

 
leepoogige
 

stinkneuzige

 

etterige

 

slijmerige

 

weetniet

 
andere
 

rabauw

 

verstoute