FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  
naast elkander op het gras. De meeuwen kloegen; de donder rammelde dof in het zwerk, waarin een helle flits flikkerde; de wassende maan toonde tusschen twee vluchtige wolken nauwelijks hare twee gulden horens; Nele's en Uilenspiegel's dwaallichtjes gingen met de anderen dansen in den beemd. Plotseling werden Nele en heur vriend gegrepen met de groote hand van eenen reus, dewelke ze in de lucht smeet als sneeuwballen, ze weder opving, ze tusschen zijne handen ineenrolde en kneedde met zijne vingeren, ze smeet in de waddenplassen tusschen de duinen, en ze er weder uittrok, vol zeewier. En terwijl de reus ze vervolgens ronddroeg in het luchtruim, zong hij met eene stem, die al de meeuwen der eilanden van schrik deed ontwaken: Lezen willen luizedwergen Met ziekelijk troebel oog, Wat wij zoo weigerlijk bergen: De teekenen heilig en hoog. Lelie, luis, het eerwaarde, Lelie, vloo, de geheimenis, Die in hemel, lucht en aarde Met zeven nagels vernageld is. En inderdaad, Uilenspiegel en Nele zagen op het gras, in de lucht en in den hemel, zeven lichtende koperen tafelen, bevestigd door middel van zeven vlammende nagelen. Op de tafelen stond geschreven: Onder den mesthoop kiemt de plant. Is zeven slecht, zeven is goed. Kolen vormen diamant, Dwaze doctoren, leerlingen vroed. Is zeven slecht, zeven is goed. En de reus stapte voort, gevolgd door al die dwaallichtjes, die, gonzend als krekelen, zeiden: Kijkt toe wie de macht hier torst, Der pausen paus, der vorsten vorst; Wie Caesar aan den leiband houdt, Kijkt toe, hij is van hout! Eensklaps veranderden zijne trekken, hij scheen magerder, treuriger, grooter. In eene hand hield hij eenen schepter en in de andere een zweerd. Hij hiet Hooveerdigheid. En Nele en Uilenspiegel ten gronde smijtend, zeide hij: --Ik ben God! En daar kwam naast hem, op eenen ezel gezeten, een dikke, roodwangige meid, nauwelijks gekleed, met bloote borsten, en wulpsche oogen: zij heette Onkuischheid; vervolgens kwam een oude jodin, die schalen van meeuweneieren opraapte: zij heette Gierigheid; dan een dikke, vraatzuchtige monnik, die worsten verslond, zich volpropte met pensen en gedurig mommelde als de zeug, op dewelke hij zat: het was de Gulzigheid; vervolgens kwam de Traagheid, trekkebeenend, bleek en opgezwollen, met doffe oogen, die de Gramschap met een prikstok voor zich dreef. Jammerend en ba
PREV.   NEXT  
|<   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  



Top keywords:

vervolgens

 

Uilenspiegel

 
tusschen
 

dewelke

 

slecht

 
meeuwen
 

heette

 

nauwelijks

 
dwaallichtjes
 

tafelen


scheen

 

schepter

 

magerder

 

trekken

 
andere
 

grooter

 

treuriger

 

Hooveerdigheid

 

zweerd

 

zeiden


krekelen

 

stapte

 

gevolgd

 

gonzend

 

pausen

 

leiband

 

Eensklaps

 

Caesar

 

vorsten

 
veranderden

gekleed

 

mommelde

 

gedurig

 
pensen
 
monnik
 
worsten
 

verslond

 

volpropte

 
Gulzigheid
 

Traagheid


Jammerend

 
prikstok
 
Gramschap
 
trekkebeenend
 

opgezwollen

 

vraatzuchtige

 
gezeten
 

roodwangige

 

smijtend

 

schalen