Hij is daartoe door zijnen
eigen eed verbonden. Robrecht zal dus sterven in de wreedste
martelpijnen, en zijn lijk zal onder de voeten der wapenknechten worden
vertreden ..."
"Mijn God, mijn God, zulk akelig lijden, zulke vernedering in den dood!"
kreet de maagd terugschrikkende. "Ach, kan niets, niets het gruwelijk
noodlot dan verbidden?"
"Ja, Dakerlia, gij alleen op aarde kunt Robrecht nog het leven redden."
"Ik, o hemel!"
"Hem redden en hem de vrijheid terugschenken."
"Eilaas, gij bedriegt mij door eene valsche hoop; gij wilt mij
verrassen!" zuchtte de maagd, terwijl zij, gansch ontmoedigd, het hoofd
op de borst liet vallen.
"Ziet gij, Dakerlia", sprak Disdir Vos, "ik heb den veldheer Gervaas Van
Praet groote diensten bewezen. Hij is mij nog daarvoor eene uitstekende
belooning schuldig. Vraag ik van hem, als kwijtschelding zijner belofte
jegens mij, levensgenade voor mher Sneloghe, dan zal hij zonder twijfel
mij mijne bede toestaan en den koning de goedwilligheid jegens Robrecht
aanraden. Zoudt gij mij dankbaar zijn, indien ik, alle andere gunsten
verzakende, de verlossing van Robrecht Sneloghe als het eenige loon
mijner zelfopoffering eischte?"
Dakerlia stond op en trad eenen stap vooruit; zij zag Disdir aan met
eenen smeekenden glimlach, die vriendschap of erkentenis scheen te
ademen.
Hij, door dien eersten straal van mogelijke genegenheid tot hem verrast
en ontroerd, greep Dakerlia's hand; maar als hadde deze aanraking haar
door een gevoel van afschuw tot bewustheid van haren toestand
teruggeroepen, de jonkvrouw ontrukte hem sidderend hare hand.
"Gij blijft onverbiddelijk voor mij!" gromde Disdir gekwetst. "Het zij
dan zoo, vergiet gij zelve het bloed van Robrecht uit haat tegen mij. Ik
vertrek en ga het woord uitspreken dat hem een doodvonnis moet zijn. Nog
een uur en zijn trillend lijk zal op het Zand, verminkt en verpletterd,
door de wapenknechten met voeten worden getreden ..."
Hij meende den kerker te verlaten; maar Dakerlia liep tot hem en
weerhield hem, terwijl zij bevend kermde:
"Disdir, Disdir, ach, wees barmhartig! Genade, genade voor hem!"
"Genade voor hem?" morde mher Vos, zich omkeerende. "Gij alleen,
Dakerlia, kunt hem het leven nog redden; een enkel woord van u is
daartoe genoeg."
"Een enkel woord? Welk woord?" stamelde de maagd met angstig
vooruitzicht.
"Zeg, dat gij na het vertrek van Robrecht,--want indien men hem het
leven spaart, zal hij zeker gebannen worden,--
|