[Illustratie: Robrecht hief eensklaps het hoofd op ... (Bladz. 519.)]
Zij besloten, als ware Kerels, onverschrokken en met eenen glim van
misprijzen op de lippen, alles te onderstaan, zelfs de wreedste
martelingen. Niemand hunner zou de minste klacht slaken, noch eenige
acht op de scheldwoorden of verwijten hunner vijanden slaan. Ja, zij
verbonden zich jegens elkander door eene plechtige belofte, in het uur
des doods zich gansch gevoelloos te toonen en geen enkel woord te
spreken, ten einde de verdrukkers van Kerlingaland door hunne koele
hardnekkigheid te beschamen. Zij zouden zelfs niet hoorbaar bidden, en
slechts op het laatste oogenblik hunne ziel in den grond des harten Gods
bevelen, voor hem getuigende, dat zij wilden sterven als zoenoffers
voor het heil en de vrijheid van Kerlingaland.
Met ongeduld wachtten zij nu dat men hen voor de rechtbank riepe; maar
wel een gansch uur ging er voorbij zonder dat zij iemand zagen
verschijnen.
Robrecht Sneloghe stapte met aangejaagdheid over en weder, om de wreede
ontroering zijns harten meester te blijven. Dakerlia zweefde voor zijne
oogen; zijne lippen murmelden een treurig en pijnlijk vaarwel. Hij zou
haar wellicht niet meer zien op aarde! Maar bij zulk gepeins voelde hij
dat er tranen in zijne oogen wilden opwellen, en hij sprak eene vuriger
taal nog tot zijne makkers, opdat de invloed zijner eigene woorden zijne
treurende ziele de macht leende om niet onder het gewicht der smart te
bezwijken.
De kerker werd eindelijk geopend, en een overste, door wapenknechten
vergezeld, riep bij name Ivo-den-wolvenjager en Benkin-den-schutter op,
om hem voor de rechtbank te volgen.
Men drukte den geroepenen de handen en herinnerde hun de gedane belofte
tot onplooibaren moed.
Ivo en Benkin volgden de wapenknechten, wel besloten den koning en den
Isegrims door hunne manhaftige taal te toonen dat tusschen den dood en
de slavernij een Kerel niet in zijne keus kon aarzelen.
Buiten het Gyselhuis gekomen, vonden zij daar nog andere wapenknechten,
aan wier hoofd Disdir Vos als overste zich bevond. Zij werden te midden
der wacht gesteld en over het plein geleid.
Hun scheen het zonderling dat de poorten van den burg gesloten waren en
men geenen enkelen poorter bemerkte. Bijna gansch het plein was overdekt
met gewapende benden.
Wat ging hier geschieden? Zou men, nog denzelfden dag en binnen den burg
hen ter dood brengen? Alles kondigde het hun aan. Deze gedachte deed hen
zwijge
|