ld naar de trap van den toren en stuwden en trokken hem naar boven.
Terwijl men hem bij de leuning der gaanderij bracht, en de beulen hem
aankondigden dat zijn laatste uur gekomen was, deed Disdir Vos de maagd
op eenige stappen blijven staan.
Dakerlia, nu de akelige stond nader was, liet zich geknield nedervallen
en, alsof zij terugschrikte van het ijswekkend gezicht van Robrechts
dood, sloeg zij de handen met eenen versmoorden kreet voor de oogen.
"Spreek uw laatst gebed; gij gaat sterven", morde de beul tot den
veroordeelden Kerel.
Robrecht hief de oogen ten hemel en bad:
"Barmhartige God, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Aanvaard mijn
lijden en mijn bloed als een zoenoffer. O, laat de vrijheid niet vergaan
in Vlaanderen. Bescherm, bescherm Kerlingaland!"
De naam van den dierbaren geboortegrond was niet gansch van zijne lippen
opgestegen, toen reeds de handen der beulen hem in de hoogte hadden
geheven en zijn lichaam in de ruimte smeten ...
Dakerlia, nog even stil en immer met de handen voor het aangezicht,
hoorde slechts aan het gerucht van den val en aan het zegevierend
gejuich, waardoor men van beneden er op antwoordde, dat de
slachtoffering was volbracht.
Zij ontdekte hare oogen en zag hoe Disdir over de leuning gebogen lag,
waarschijnlijk om vreugde te putten uit de overtuiging dat Robrecht niet
meer leefde.
Opspringend, opende zij de armen als tot eene omhelzing en riep met
blijdschap en begeestering in de stem:
"Disdir, Disdir, ontvang uw loon; ik wil uwe gezellinne zijn. De dood
zelf kan ons niet meer scheiden!"
Hij hief het hoofd op en zag haar aan met eenen glimlach van hoopvolle
verrassing.
Maar de maagd sloeg hem hare armen als twee stalen banden rondom het
lichaam, en hoe hij ook worstelde en om hulp schreeuwde, zij hief hem
door eene overmatige krachtinspanning van den grond, en sprong met hem
over de leuning, terwijl zij uitriep:
"Zoo wreekt eene Kerlinne haar vaderland! God zal ons oordeelen!"
Een schallende angstschreeuw weergalmde op den toren, en beulen en
schildwachten bogen sidderend zich over de leuning, om neder te blikken
op drie lijken ...
Dan werd het op den toren en op de ganschen burg doodstil, als hadde het
gezicht van het gruwelijk schouwspel iedereen met afgrijzen en met
verstomdheid geslagen.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 92: Op zulke voorwaarde zou graaf Karel zelfs aan Burchard, na
zijne veroordeeling te Yperen, genade hebben aangeboden. (Quae ergo
|