t al te vroeg voor den dag te komen.
Ik had een aardige kamer, die zeer eenvoudig was ingericht;
de meubels waren van licht blauw geverfd hout; het bed bestond
uit een plank op twee schragen; de tafel was op dezelfde manier
gemaakt en een vriendelijke hand had er een grooten ruiker met
veldbloemen opgezet. Voor het groote openslaande raam hing een donker
gordijn. Eigenwijs, vond ik het volstrekt niet noodig het naar beneden
te laten en werd, tot mijn straf, een half uur later wakker door
de zon, die fel in mijne kamer scheen. Om negen uur kwam een keurig
gekleed dienstmeisje me een kopje slappe thee brengen, ook alweer met
zoet brood. Ik knikte haar toe; zij beduidde mij vriendelijk, van haar
kant, dat ik nemen moest wat ze mij bracht. Die pantomime herhaalden
we elken morgen, want ik heb geen woord tegen haar kunnen spreken.
Toen ik me gekleed had, werd ik afgehaald om mee te gaan zwemmen;
dat doen de Finnen, ook het volk, in den zomer eens of ook twee keer
per dag. De boeren gebruiken elken Zaterdag hun dampbad, waarvoor
eene schuur nabij de boerderij is ingericht. Daar staat een groote
steenen kachel, waarboven een kamertje is voor drie of vier personen
om het dampbad te gebruiken. Daarna nemen zij gewoonlijk, soms zelfs
in den winter, eene koude onderdompeling in het meer. Ook de knechts
der boerderij hebben recht op hun wekelijksch dampbad.
De dagindeeling was verder als volgt:
Elken dag kreeg ik tot elf uur niets anders dan het kopje thee,
maar dan werd het wachten vergoed door een ontbijt, dat meer leek op
middageten. Tot twee uur gingen we wandelen of aan het meer zitten,
en dan werd buiten koffie gedronken met allerlei soorten van zelf
gebakken brood en koek. Des middags werd ik meestal aan me zelf
overgelaten. Om vier uur werd gegeten. Bij dezen maaltijd werd een
drank gebruikt, die naar zuur bier smaakte en in huis wordt bereid. Na
het eten maakten we samen eene wandeling of we roeiden op het meer. Wij
bleven dan uit tot middernacht, of nog later; waarom zouden we ook
eerder naar huis gaan, want donker werd het niet? Eens hebben we een
avond doorgebracht op een eiland. Op een vuur van gesprokkeld hout
maakten wij zelf ons avondeten klaar. Alle handen kregen wat te doen,
want er moest voor een groot gezelschap gezorgd worden. Na gedanen
arbeid mochten wij rusten. We gingen bij het vuur zitten en er werd
gepraat en gezongen; weer hoorde ik dezelfde melodieen, die op de
_Storfuersten_ zoo diepen indruk o
|