FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131  
132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  
jn smal waterke kronkelde. Van op het met mos begroeide bruggesken beluisterden zij het dooilied, dat over het Begijnhof zong. Het Begijnhof was oud en innig, dien Februari-morgen; Lichtmis! De roode gevelen en daken, de witte muurkens, langsheen het water hangend, de knoestige perelaren en appelaren in de kleine hofkes, alles was nat en beklamd, uitgeslagen van het water, en tegelijkertijd vinnig stralend in het heldere zonneken. Het was inderdaad maar een zonneken, maar het maakte over de aarde in al dat water zulk een groot lichtgespeel als een volwassene zomerzon. Het hong in de lucht vernieuwd en frisch lijk een schitterend gouden waterplasken. Hier en daar tegen de pannen, op de boomen, in een bloempot of een omgekeerde kuip, blankte nog de witte sneeuw die eens het land verblijdde, maar de sneeuw moest weg, zijn tijd was uit. Onder de sneeuw door waren versche krachten opgestaan, waarvoor hij uit den weg moest; uit de lucht waren zijn vijanden gekomen, met aan 't hoofd de jonge zon. En zij beglansde hem, loech er stekend op en door, en hij smolt, de goede sneeuw, en lekte en drupte in zingend, stralend water dood. Zoet muziek van blinkende perelen, overal! Met de zon er in waren het als perelensnoeren die van de boomen en de pannen hongen. Zwaar, kletsend en rap, dreste het uit de dakgoten, het zong in de zinken buizen, plaste op de straatsteenen en 't klopte lijk harde kneukels en marbollen op het ingezakte, geelgeworden ijs, dat schitterde in de zon. Er waren van alle watergeluiden, rappe en korte, gedruip en gelek, gebonk in emmers en tonnen, gedres en geklets en hoe meer het oor luisterde, hoe rijker het lied aan klanken werd. Het was de zang van de nieuwe zon, de eerste stemme van de naderende Lente! En de zonnige lucht was vol klokkengegalm. "Nij zulle we gauw on 't goe weer zijn," zei de pastoor. En na eene stilte en een zucht: "'t Is toch spijtig, Pallieter, da g' onze streek verlaat en de wereld intrekt. Och, bleft en bauwd oe wa' verder nen hof. Dorbij, as er e jaar over de nief Nethe is gegroeid, zuldet weral gewoen zijn en zuldet schoen vinne. Bleft!" "Da's allemal waar," wedervoer Pallieter, "de streek mag na de veranderinge duzend kiere zoo schoen zijn!--Mor het gedacht en 't verlange oem overal en nieverans te wonen is in mijn bloed geslage. 'k Moet weg. Dad is in mij opgekome med in September, as 'k trijwde, ooievaars hiel hoeg in de loecht zien weg te trekken." "Nor waar gade?" vroeg
PREV.   NEXT  
|<   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131  
132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  



Top keywords:

sneeuw

 

overal

 

schoen

 

zonneken

 

zuldet

 

stralend

 

boomen

 

Begijnhof

 

streek

 

Pallieter


pannen
 

pastoor

 

spijtig

 
stilte
 
geklets
 
luisterde
 

rijker

 
klanken
 

gedres

 

tonnen


gedruip

 

emmers

 

gebonk

 

klokkengegalm

 

eerste

 

nieuwe

 

stemme

 

naderende

 

zonnige

 

Dorbij


geslage
 
nieverans
 
gedacht
 

verlange

 

opgekome

 

trekken

 

loecht

 

September

 
trijwde
 
ooievaars

duzend

 

verder

 
watergeluiden
 

intrekt

 
wereld
 

allemal

 
wedervoer
 

veranderinge

 

gegroeid

 
gewoen