FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  
r horizon. Het waren roze rotsbergen, van boven tintelend wit als versche sneeuw en klaar afgeteekend op het heldere lievevrouwenblauw der lucht. Verre dorpstorekens staken er op af. 't Was een Zwitsersch landschap, maar de toppen zwollen op, en torens werden de verre bergen, torens die rezen naar de zon, van boven zilver en goud, en van onder aschgrauw, purper en bruin. Wolkenkathedralen met vensters, gangen en nissen; Walhalla's! Maar eer men er aan dacht vlokten ze uiteen in wattige brokken, zakten, vouwden ineen en regenden ginder uit over het heldere, bezonde land. Een ontzaggelijke, witte wolk, sterk ineengestoken lijk een reusachtige bloemkool, kwam nu in den hemel. Die was baas en koning van de lucht. De volle zon botste er op, en tranen liepen uit Pallieters oogen van het danig licht-geweld. Ze troonde een tijd boven de aarde, maar vloten kwamen van alle kanten op haar aangestormd, oorlogsvloten, schepen met dikke buiken, wit en bruin, en zij overweldigden haar en zogen al haar zilver en sterke vormen op. Anderen bouwden zich er boven op, anderen weer dreven wild erover, en zoo ging het gedurig en aaneen. Bouwen en breken. En dat leefde allemaal, dat wroette en krioelde en stond geen minuutje stil. De blauwte diepte er fijn en innig tusschen en de zon, de Paaschzon! Want morgen zou het Paschen zijn! De verjongde, malsche, gezuiverde zon speelde dwaas en uitgelaten in dat wolkenspel, lijk een kind 's morgends in het witte bed. Ze schoot Mozesstralen, bracht zilver en goud op het purper en geel en wit, en sloeg vonken in de lucht. En wie er mee deed aan dit wolkenspel, dat waren de duiven, die, in kladden of alleen, hoog opstegen, zich uit de lucht lieten vallen, nu eens wit als papier waren op het donker purper, en dan weer als gouden vlokken rakend eenen Mozesstraal. O, het wolkenspel! 't Is schoon genoeg om den eenzamen herder een heelen dag mee bezig te houden. En daaronder lag de jonge wereld, groen en versch. De dunne wind liep er over met de vlugge schaduw der wolken en het schelle licht der zon. Zwart stonden de boomen, maar in de zon zag men ze overdekt met geelgroen gaas. 't Waren brekende botten! Alleen was hier en daar reeds een appelkokkenboomken, dat lichtrood en roos te helderen stond in het rillende leven. De Nethe was vol zilveren tinteling, en de schepen met witte, gezwollen zeilen. Maar onvoorziens was het donker en grijs geworden, en klets! de regen en de hagel knetterden
PREV.   NEXT  
|<   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  



Top keywords:

purper

 

zilver

 
wolkenspel
 
donker
 

schepen

 

torens

 

heldere

 

vallen

 

lieten

 

Paschen


alleen
 

opstegen

 

papier

 

gouden

 
vlokken
 
rakend
 

morgen

 

Paaschzon

 

tusschen

 

kladden


duiven

 

schoot

 

gezuiverde

 

Mozesstralen

 

malsche

 

speelde

 

morgends

 

bracht

 

Mozesstraal

 

uitgelaten


verjongde

 
vonken
 

knetterden

 

eenzamen

 

zeilen

 

gezwollen

 

tinteling

 

geelgroen

 

onvoorziens

 

stonden


boomen

 

overdekt

 

brekende

 

botten

 

helderen

 

rillende

 

lichtrood

 
zilveren
 

Alleen

 

appelkokkenboomken