r toe, den nadruk te leggen op de schaduwzijde. Heel
duidelijk is dat bijvoorbeeld te zien bij Kielland. Het zuivere
naturalisme plaatst zich meer op een afstand; het wil objectief zijn.
Maar de onderwerpen, die het kiest, menschelijke ellende, geestelijk en
stoffelijk, en de koelheid, waarmee de schrijvers dat aanzien als een
zaak, die nu eenmaal in de natuur gegeven is, zijn zeker niet geschikt,
om hoop en geloof te wekken. Het is slechts noodig, aan deze
schilderingen een weinig lyriek toe te voegen, met deze realiteit de
gevoelens te verbinden, die zij bij een sensibel dichter wekken, en men
vervalt in het pessimisme, een der kenmerken van niet weinige dichters
van het jaar 1890. Aanwezig is dit reeds bij Hans Jaeger; wij vinden het
terug bij Gabriel Finne. Bij een dichter van den rang van Garborg, die
alles mee doormaakt, wat zijn tijd beweegt, ontmoeten wij deze stemming
als een overgangsstadium. Sommigen blijven in het pessimisme steken;
anderen slaan dit stadium over of maken het door voor den tijd, waarin
zij als schrijver optreden. Een verdere stap, waartoe het pessimisme
voert, is, dat men aan de harde realiteit den rug toekeert. Men kan dan
zich opsluiten in een droomwereld (Obstfelder); men kan zich zelf tot
god maken, maar zonder de macht te bezitten, zijn goddelijkheid te
realiseeren, en zich ten ondergang wijden (A. Dybfest). Men kan ook,
wanneer men eene krachtige natuur is, zich verzetten tegen het
schijnbare noodlot of in de diepten van het eigen gemoed afdalen en daar
de schatten vinden, die men daarbuiten te vergeefs zocht. Men kan
eindelijk zooveel vinden, dat er wat overblijft, om aan anderen mede te
deelen. En wanneer men den schat gevonden heeft, die geloof in het leven
heet, dan is een volkomen tegenstelling met het punt van uitgang
bereikt. De stemming kan verschillend zijn. Men kan hebben leeren
resigneeren; men kan als nieuw geboren het leven opnieuw met naieve
oogen aanzien; men kan in religieuze en moreele overwegingen zijn troost
gevonden hebben. En zoo zijn er meer mogelijkheden. De periode, die voor
ons ligt, geeft de genoemde en andere nuances te zien.
Tot het tijdvak, waarover wij hier spreken, behooren in de eerste plaats
de latere drama's van Henrik Ibsen. Reeds in _Vildanden_
is het eerste der hierboven aangeduide stadia bereikt,--een diep
pessimisme. Niet lyrisch getint, voorzoover het zijn persoon betreft,
want zijn eigen persoon houdt hij altijd op den achtergrond, maar een
pes
|