stiaan den zesden. Deze was het, die nu in Jaederen de macht gekregen
had." Deze leer vervulde de menschen met dogmatiek en angst voor de hel,
maar gaf hun geen levend geloof.
Wat naar zijn meening het ware Christendom is, leert hij behalve in
tallooze uitspraken in een reeks kunstwerken, die op _Fred_ volgen. Twee
daarvan sluiten onmiddellijk bij _Fred_ aan. Zij verhalen de
geschiedenis van het volgend geslacht. Twee zoons van Enok Haave, Gunnar
en zijn jongere broeder Paulus, strijden op hun beurt den strijd, dien
hun vader niet tot een goed einde kon brengen. Maar met een ongelijk
gevolg. In beiden is veel van Garborg zelf.
_Laeraren_ (De Leeraar) is een tooneelstuk van machtige werking. Dit
drama herinnert meer dan eenig ander aan Ibsen's 'Vijand des Volks'. In
beide staat een man tegenover allen en overwint zijn tegenstanders
zedelijk en verstandelijk, maar wordt uitgestooten, omdat hij de
waarheid zegt. In beide is dezelfde frischheid en moed, de vroolijkheid
van den man, die zich sterk voelt in zijn toewijding aan een ideaal,
dezelfde superioriteit, de ronduitheid, waarmede slagen uitgedeeld
worden, dat de veeren vliegen. Maar het onderwerp van discussie is een
ander; bij Ibsen draait het om eenvoudige redelijkheid en waarheidszin,
bij Garborg om een leven in overeenstemming met de leer. Paulus Haave
behoort tot de 'gewekten', de pietisten, die bidstonden houden, die
klagen over de zonde, en wier taal de tale Kanaaens is. Hij is zelfs hun
voorganger. Tot het voor hem opgaat, dat niet dit religie is, en hij op
een avond zijn gespannen auditorium verrast met eene preek, waarvan de
quintessens is, dat het niet aankomt op een dagelijksch berouw, telkens
gevolgd door nieuwe zonde, maar op een nieuw leven, op een verloochenen
van zich zelf. "Verkoopt, wat gij hebt," leert hij, "en geeft het den
armen." Die preek is zoo frisch en zoo geestig, dat het moeite kost, er
niet een groot stuk van mee te deelen. Ik geef hier alleen het slot.
"Kun je niet? Ik antwoord je in Jezus' naam: je wil niet! Altijd, als
wij niet willen, vinden wij uit, dat wij niet kunnen. En met die leugen
hebben wij het Christendom de wereld uitgedicht!--En noemen dan die
leugen zelf ons Christendom! Voorwaar, het zal Tyrus en Sidon
gemakkelijker gaan op den oordeelsdag dan ons.
"Kun je niet, dan wil je niet; en ga dan terug naar de wereld en zoek
daar je troost; want Gods rijk kom je niet binnen! Want de weg is smal
en de poort is eng, die daar
|