FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180  
181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   >>   >|  
distelen niet kon bereiken, begon te balken. --Wat is er, Jan? vroeg de man tot den ezel. --Niets, antwoordde Uilenspiegel, maar hij zou zich willen vergasten aan de distelen, die naast u groeien; en deze hond zou evenmin boos zijn, nadere kennis te maken met het been, dat gij in de hand hebt. In afwachting daarvan, kan hij beginnen met de lever, die ik hier heb. Toen de hond de lever binnen had, keek de man naar zijnen bout. Hij beet er het laatste vleesch af, gaf toen het been aan den hond, die er zijn pooten op stelde en het trachtte te kraken. Toen keek de man naar Uilenspiegel. Deze herkende Lamme Goedzak, van Damme. --Lamme, vroeg hij, waarom zit gij hier te eten, te drinken en te jammeren? Heeft een soldaat u misschien eene schudding gegeven? --Laas! mijne vrouw! sprak Lamme. Hij wilde zijne bottel wijn ledigen, maar Uilenspiegel hield hem tegen. --Drink zoo niet, sprak hij, al te haastig doet geen deugd aan de nieren. Beter zou het komen aan hem, die geene bottel op zak heeft. --Ge spreekt goed, antwoordde Lamme, maar zoudt gij beter drinken? En hij langde hem de bottel. Uilenspiegel nam ze, dronk en gaf ze hem terug. --Ge moogt mij Maraan heeten, sprak hij, als er genoeg overbleef voor eene musch. Lamme bezag de bottel, zuchtte en nam uit zijne tassche een andere flesch en een stuk worst, dat hij in schijfjes sneed en weemoedig opat. Eet gij standvastig, Lamme? vroeg Uilenspiegel. --Veelal, mijn jongen, antwoordde Lamme, maar 't is om mijne droeve gedachten te verjagen. Waar zijt gij, vrouwtje? weeklaagde hij, terwijl hij een traan uit het het oog wischte. En hij sneed tien schijfjes van de worst. --Lamme, sprak Uilenspiegel, eet niet zoo gulzig en zonder medelijden voor den armen pelgrim. Lamme reikte hem weenend vier schijfjes en Uilenspiegel zuchtte om den fijnen smaak. Maar steeds weenend en etend, sprak Lamme: Mijne vrouw, mijne goede vrouw, ze was zoo zoet en zoo goed gevormd van lichaam, licht als de vlinder, vlug als de bliksem, en zij zong als een leeuwerik! Maar toch hield zij te veel van schoone kleeren. Laas! zij hingen heur zoo goed! Immers, hebben de bloemen ook geen schitterenden dos? Zie, hadt gij heure handjes gezien, die tot streelen gemaaakt schenen, nooit hadt gij heur potten of pateelen laten aanraken. Het vuur van de keuken hadde heure hagelblanke tint verzengd. En die oogen! Ik moest ze maar bezien, en ik verging van liefde.--Drink een slok
PREV.   NEXT  
|<   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180  
181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

bottel

 
antwoordde
 

schijfjes

 
drinken
 

weenend

 
zuchtte
 

distelen

 
fijnen
 

reikte


steeds

 
terwijl
 

droeve

 
gedachten
 
verjagen
 

jongen

 

standvastig

 

Veelal

 

vrouwtje

 

gulzig


zonder
 

medelijden

 
weeklaagde
 
wischte
 

pelgrim

 
schoone
 

pateelen

 

aanraken

 

potten

 
gezien

streelen
 

gemaaakt

 
schenen
 

keuken

 

bezien

 
verging
 

liefde

 

hagelblanke

 

verzengd

 

handjes


vlinder

 

bliksem

 

lichaam

 

gevormd

 

leeuwerik

 
bloemen
 

schitterenden

 

hebben

 

Immers

 
kleeren