FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191  
192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   >>   >|  
e van Klaas klopte op Uilenspiegel's borst. --Laat ons gaan, sprak hij tot Lamme. Gelukkig zij, die het hert hoog en het zweerd gereed houden in de sombere dagen, die op handen zijn. VIII. Uilenspiegel kwam eens, in de Oogstmaand, op den Vlaamschen steenweg, te Brussel, voorbij de woning van Jan Sapermillemente, aldus genoemd omdat zijn grootvader, als hij kwaad was, met dien uitroep placht te vloeken, om den zeer heiligen naam Gods niet te lasteren noch ijdelijk te gebruiken. Gemelde Sapermillemente was meester-borduurder; doch daar hij zich blind en doof gedronken had, borduurde zijne vrouw--een oud wijf met een bitsige tronie--de kleederen, wambuizen, mantels en schoenen der heeren. Hare bevallige dochter was haar behulpzaam in dien goedbetaalden arbeid. Toen Uilenspiegel bij het vallen van den avond voorbij hunne woning ging, zag hij het meideken aan 't venster en hoorde hij heur neuren: Oogst, oogst, Zeg mij, zoete maand, Wie neemt er mij als vrouw; Zeg mij, zoete maand? --Ik, zei Uilenspiegel, als gij wilt. --Wie, ik? vroeg zij. Kom nader, dat ik u zie. Doch Uilenspiegel vroeg: --Hoe komt het, dat gij in Oogstmaand roept hetgeen de Brabantsche meidekens plegen te roepen in den vooravond van Lentemaand? --Omdat zij maar eene maand hebben die een man geeft, en ik er twaalf heb. Op den vooravond van elke maand, niet te middernacht, doch zes uren lang tot middernacht, spring ik uit mijn bed, ga ik drie stappen achterweerts naar het venster en zing ik het liedeken; vervolgens keer ik terug naar mijn bed, met drie stappen achterweerts, en te middernacht ga ik slapen om te droomen van den mij bestemden echtgenoot. Maar de maanden zijn spotters van nature, en 't is niet van een man dat ik droom, maar van twaalf te gelijk; gij zijt de dertiende, zoo gij lust hebt. --De andere zouden jaloersch zijn, antwoordde Uilenspiegel. Gij ook roept: "Verlossing!" Het meideken bloosde en sprak: --Ik roep om verlossing en weet wat ik vraag. --Ik weet het insgelijks en breng het u mede, antwoordde Uilenspiegel. --Gij moet wachten, zeide zij glimlachend en daarbij liet zij heure schoone tanden zien. Wachten, sprak Uilenspiegel, neen. Een huis kan op mijn hoofd vallen, de wind mij in eene beek smijten, een dolle hond in mijn been bijten; neen, wachten doe ik niet. --Ik ben nog te jong, sprak ze, en roep maar naar het aloud gebruik. Uilenspiegel werd achterdochtig, als
PREV.   NEXT  
|<   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191  
192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

middernacht

 
vallen
 

wachten

 
stappen
 

venster

 
antwoordde
 

woning

 
twaalf
 

vooravond


meideken

 
Sapermillemente
 

voorbij

 
achterweerts
 
Oogstmaand
 

maanden

 

spotters

 

nature

 

echtgenoot

 

slapen


droomen
 

bestemden

 
vervolgens
 
hebben
 

spring

 
liedeken
 

jaloersch

 

smijten

 

schoone

 
tanden

Wachten
 

gebruik

 
achterdochtig
 

bijten

 

andere

 
zouden
 

Lentemaand

 

gelijk

 

dertiende

 

Verlossing


glimlachend

 

daarbij

 

insgelijks

 

bloosde

 

verlossing

 
lasteren
 

ijdelijk

 

placht

 

vloeken

 
heiligen