m eene beweging, waarop
we hier wel de aandacht moeten vestigen. Bij elken pas gaat namelijk het
lijf en daarmee het hoofd op en neer; het rijst en daalt. Bijzonder
duidelijk nemen we dit waar, als een troepje menschen zich met elkaar
voortbeweegt zonder in den pas te marcheeren; al de hoofden en
hoofddeksels dobberen dan op en neer, als door eene deinende
golfbeweging. Duidelijk is dit vooral, als ze achter een niet te hooge
haag aan ons oog voorbij trekken.
En zie, het is dit op en neer deinen van de bovenlichamen, wat we in
Banning Kok en Ruitenberg beginnen te voelen, als we ons de moeite
geven, eenigen tijd aandachtig hun gaan aan te kijken. De tweede schijnt
juist het oogenblik door te maken, dat hij omhoog veert, terwijl de
eerste dit net weer achter den rug heeft. Eene schilderij kan wel is
waar geen werkelijk bewegen te zien geven, maar toch kan de schilder uit
de kleine veranderingen, die tezamen de actie uitmaken, eene zoodanige
keuze doen, dat wij den indruk krijgen, alsof het beeld de beweging
zelf te zien geeft. Dit gelukt hem alleen, als hij eene nauwgezette
studie van de zaak maakt, en als hij van nature bedeeld is met het
juiste gevoel voor actie, voor veerkracht en voor evenwicht. Hij moet
zich, al werkende, levendig voor den geest kunnen stellen, hoe hij eene
menschelijke gedaante langs den weg heeft zien gaan, hoe elk
lichaamsdeel op eigenaardige wijze aandeel kreeg in de beweging van het
gaan, hoe een hoofd zich telkens even omhoog richt bij het verplaatsen
der lichaamszwaarte van het eene op het andere been. Naar een model, dat
in zijn atelier de verlangde houding en stand aanneemt, kan hij niet
werken, als hij zoo iets wil weergeven. Het verkeert in rust, en om de
rust is het hem juist niet te doen. Voor eene figuur als van Ruitenberg
zou een model hoogstens de plaatsing van de voeten en de buiging van de
beenen te zien kunnen geven. Maar niet het omhoog veeren, het opbeuren,
dat ons in het bovenlijf, in den hals en het hoofd zoo treft. Hoe langer
men er op ziet, hoe minder men zich aan dien indruk kan onttrekken. En
tegelijk beginnen we op prijs te stellen, dat de schilder zijn volle
licht en zijne lichtgele kleedingstoffen spaarde voor deze figuur; zij
springt daardoor des te beter in 't oog.
Er is naar aanleiding van dit onderwerp nog eene opmerking te maken: de
twee vrienden loopen namelijk niet gelijk.
Reeds trok het onze aandacht, dat ze niet in denzelfden pas marscheeren.
Terwijl Bann
|