chutterstukken niet druk meer gehad heeft. Het was
zijn eerste en zijn laatste.
Toch heeft hij van enkele personen veel werk gemaakt. Eene aangename
figuur bijvoorbeeld is de man, die links van den kapitein zijn geweer
laadt. Er is in de wijze van gaan iets onzekers, iets dat aan waggelen,
aan wijdbeens loopen doet denken. Dit is scherp opgemerkt van den
schilder. We voelen er de onvastheid in van iemand, die, al loopende,
met beide handen iets bezig is te doen aan een zwaar voorwerp, en die
het gemis merkt van zijne armen, welke anders onder het gaan door
slingerbeweging een gevoel van gemak en evenwicht geven.
Wat ons het meest verwondert, ook Banning Kok was met zijn konterfeitsel
niet tevreden! Hij noodigde voortaan andere schilders uit, als hij zijn
eigen beeltenis, die van zijn vrouw of die van zijn korporaalschap
wenschte te hebben. We weten, dat een zekere Ludens er in 1660 een van
hem gemaakt heeft, maar het nageslacht stelde weinig prijs op het stuk;
in 1712 is het nog eens voor f263 verhandeld; daarna ging het
waarschijnlijk verloren. Banning Kok nam het Rembrandt misschien
kwalijk, dat die hem een gelaatskleur had gegeven van nogal in 't oog
loopende roodheid. Voor de ware schoonheid zal hij mogelijk net zoo
weinig hebben gevoeld als de dichter Joost van den Vondel. Deze, een
tijdgenoot van Rembrandt, wonende als hij in Amsterdam, heeft allerlei
beroemde personen in gedichten bezongen, maar nooit den grootsten onzer
schilders. Hij had, naar het schijnt, geen begrip van schilderkunst. Een
keer spreekt hij een oordeel uit over een portret, door Van Rijn
geschilderd, en zegt dan onder anderen:
"De verf vergaat, de deugd zal eeuwig blijven."
Zoo'n versregel is pittig en heeft klank. Een oogenblik zijn we geneigd
het eens te zijn met wat de dichter beweert. Immers, de roem van
buitengewone deugden is onvergankelijk, en eene verfkorst kan vergaan.
Maar bij nader inzien blijkt alles maar woordenspel te zijn. De persoon,
op het portret uitgebeeld, is met zijnen roem, met zijne deugden, met
zijnen naam reeds lang vergeten; de onvergankelijkheid was niets dan een
dichterlijk compliment. Het geminachte verfkorstje bestaat echter nog,
wordt in eere gehouden, is voor geen goud te koop en maakt de glorie uit
van zijnen bezitter. Van vergaan is geen sprake: deze veronderstelling
was slechts eene dichterlijke onnoozelheid. "De deugd verging, de verf
leeft voort." De tijd heeft Vondel gelogenstraft. We mogen van het
|