t de schilder de ruimte van den tempel in het halfdonker.
Op eene plaats valt het zonlicht naar binnen, en wel door een venster,
dat zich links boven in het gewelf zal moeten bevinden. De
"schriftgeleerden" zitten buiten het licht; ofschoon in letterlijken zin
op den voorgrond geplaatst, trekken ze geenszins het eerst de aandacht.
Dat doen zeker wel de hoogepriester en Simeon het meest. De eerste door
zijne koninklijke gestalte, waar, in lange, statige, plooien, de mantel
omheen hangt. Hij doet denken aan "Jezus" op de eerste prent van de
"Opwekking van Lazarus". De gebogen lijn, van het hoofd achter over den
hals en den rug, is hier zuiverder van beloop; bij "Jezus" voelen we ter
hoogte van den linkerschouder en iets lager eene afwijking, die niet
duidelijk de bedoeling laat doorschemeren.
Zuiver van uitdrukking is de hand; ze wuift en wenkt het neergeknielde
paar de woorden toe. In de pols is juist genoeg buiging achterover, om
het gevoel van stille verrukking uit te spreken; de hoogepriester neemt
deel in de zaligheid van dit grootsche oogenblik. Boog de hand zich in
neerwaartsche richting, dan kregen we den indruk, dat hij min of meer
uit de hoogte den zegen gaf.
De vingers staan uitgespreid, alsof ze tintelen van de aandoening,
waarmee de plechtigheid hem vervult; vooral de pink staat wijd
uitgespannen; zoo zien we dat bij iemand, die zijne woorden spreekt in
ontroerde bezieling.
Niettemin is de hand onschoon van teekening. Evenals die van Jezus op de
eerste Opwekking, is ze breed en plat, de vingers zijn kort en stomp, de
geleding is niet zuiver gevoeld.
In de nijging van het hoofd ligt iets herderlijks. Het drukt bezorgdheid
en deelneming uit. Zoo staat een geestelijke tegenover hen, die zich
aan zijne leiding toevertrouwen. Zoo neemt hij ze, in figuurlijken zin,
onder zijne vleugels, in zijne bescherming. En wie zoo toegesproken
zijn, keeren huiswaarts met een gevoel van vertrouwen op de toekomst,
met het geloof, dat alles wel goed zal komen.
Met de geheele figuur staat in 't licht; alleen dat deel, waarin de
schilder de uitdrukking wilde leggen. Daar zien we ook het duidelijkst,
hoe de statiegewaden er om hangen. Lange plooien gaan sierlijk van den
hals tot op den grond en slepen zelfs nog na. Zwaar en dik is de stof.
Hier en daar kreukelen de plooien overdwars. Van het hoofd af hangt een
priesterlijk sieraad over den hals en op den rug. Het ligt er rustig en
plat uitgespreid. De zijlijn volgt de buig
|