n.
Maar de gezichten van Ruitenberg en Kok zijn geen tronien van in
kruitdamp verweerde veteranen. Men houdt ze wel dadelijk voor
burgerlijke ingezetenen, die met den krijgsmansstand weinig gemeen
hebben. Het blijven burgers, zij het dan ook burgers, die zich vandaag
als mannen van wapenen doen gelden. Al doen ze dit laatste goed, men
ziet hen wel aan, dat zij in een vredelievenden kring thuis behooren.
Banning Kok is niets meer of minder dan Wethouder van Amsterdam en zit
in die functie op het kussen naast dokter Nicolaas Tulp, wiens portret
Rembrandt tien jaren vroeger, in 1632, had gemaakt.
In het welsprekend handgebaar van den kapitein vinden we ook iets, dat
in strijd is met soldatenmanieren, of althans geene strijdlustige
bedoelingen verraadt. Het geeft wel is waar aan den persoon eene
levendigheid, die een burger, als hij zich door de straat beweegt,
vreemd zou staan en eerder aan den krijgsmansstand doet denken; maar
tegelijk is het toch ook van eene vreedzame natuur; we kunnen dezen
krijgsman geen andere oogmerken toeschrijven, dan om met zijn mannen uit
te trekken, en vreedzaam oefening te houden in het hanteeren van de lans
of het schieten op een doel, misschien op den haan, dien het meisje
draagt. Zoo gemoedelijk loopt niet de landsverdediger te gesticuleeren,
die den wreeden vijand tegemoet gaat, en vrouw en kinderen voor 't
laatst vaarwel heeft gezegd; en zoo rustigjes loopt een ander niet met
de hand in de zij, te luisteren naar het discours van eenen lotgenoot.
Het zijn dus ook al weer Banning Kok en Van Ruitenberg, in wie het
karakter uitgedrukt is van het soort krijsvolk, dat hier uitrukkende is
voorgesteld. Evenmin als het voorafgaande, is dit door Rembrandt op
diepzinnige wijze verzonnen; het denkbeeld lag voor de hand. Althans, we
krijgen den indruk, dat dit zoo was. Groote kunstwerken wekken
gewoonlijk de gedachte, dat ze eenvoudig van opvatting en samenstelling
zijn, dat ze den kunstenaar gemakkelijk van de hand zijn gegaan.
Het middel, dat aangewend is om de hoofdpersonen onder ieders aandacht
te brengen, is eveneens heel eenvoudig; de schilder heeft ze letterlijk
in 't licht gezet, en de rest van zijn doek nogal rijkelijk met schaduw
bedacht. Of dit licht de kenmerken heeft van zuiver daglicht, dan wel of
er iets onnatuurlijks in is, kan men niet beoordeelen met eene zwarte
prent voor zich; het zijn de kleuren, die dit uitwijzen, en deze kan men
alleen zien op het origineel in het Rijksmu
|