in eerlijke jonge meisjes en brave vrouwen te
bederven, die Gods geboden veracht, de wetten der vriendschap
schendt; met zijne eeden speelt; met een woord, een
allerverfoeilijkst man, die te gevaarlijker is, naarmate hij een
minnelijk figuur en een aardig vernuft heeft; die de
welvoeglijkheid in acht neemt, tot hij de onnoozele in slaap heeft
gewiegd, en die in staat is om schatten aan zijne huurlingen uit te
deelen. Gelooft gij, mijn kind, dat zoo een schepsel ooit de beste
echtgenoot worden kan? Alle fouten, door overijling en in het
gestorm der driften begaan, maken geen deugniet uit, indien hij de
fouten, zoo ras hij die ziet, verfoeit en schuwt: maar een lichtmis
is zoo bedorven van smaak, zijne neigingen zijn tot hebbelijkheden
dermate opgegroeid, dat hij nimmer eene betere vrouw verdient, dan
de allerslechtste uit de bende, die hij bedorven heeft.
Ongetwijfeld heeft den schrijfsters, toen zij _Blankaart_ dit stukje in
den mond legden, de figuur van _R_. over wien ik het reeds in mijn
inleiding had, voor den geest gestaan en _diens prototype uit Betje
Wolff's leven, die gepoogd heeft haar te "bederven."_ Zij althans
spreekt hier dus niet, door Blankaart's mond, als 'n vrouw, die maar een
preekje houdt over iets wat ze zelf slechts van hooren-zeggen heeft.
Neen, het is een in veel smart verworven ondervinding geweest, die zij
hier ter waarschuwing aan anderen mededeelde.--En nu stappen wij van
_Blankaart's_ brieven af, maar niet dan nadat ik u nog eens gewezen heb
op wat het toch eigenlijk zeggen wil, dat twee vrouwen, waarvan de
eene--Betje Wolff--een dame, en de andere--Aagje Deken--een dienstbode
was, zich zoo hebben kunnen inleven in de voor alles krachtig-mannelijke
persoonlijkheid van een Blankaart en heel z'n ruw-goedige en toch zoo
zachte ziel uit de hunne [p.278] hebben te voorschijn gebracht.
Overweegt eens wat voor kunstenaarsgenie daartoe noodig was. _Genie_,
zeg ik. Denk niet aan vaardigheid, aan "menschenkennis," aan
"levenservaring" bij zoo iets prachtigs. Zijzelf--ik wees u erop--hebben
hun schepping niet eens goed gekend! Hier was dat kostbaarste aan het
werk, dat grootendeels buiten het verstand van den kunstenaar-zelf om,
zijn scheppenden arbeid verricht. Ja, 't is iets wonderlijks wat ik hier
vertel en ge kunt dat nog zoo dadelijk niet begrijpen. Maar op een
goeien dag, na veel overdenken en onderzoeken, gaan u de oogen open en
be
|