ud paard
voortgetrokken, rolde daverend de hellende brug op. De wielen knarsten,
de remkettingen rammelden. De voerder en een man van goeden wil
hielpen ... 't Magere beest hing, hijgend en snuivend in 't
strak-knellende gareel, omhoog-sleurend den zwaren last.--"Hardi ouwe!
riep Franske ... Hardi!..." 't Dampende dier bleef staan, een oogenblik
pal op de trillende strak-geschoorde pooten ... Haastig werden de
remschoenen aangedraaid.--Langzaam, begon de wagen te dalen, meesleurend
't moede, afgeleefde paard. De voerman rukte aan de teugels, poogde het
dier voort te trekken ...
't Schuim viel uit den muil op zijn kleederen. De zweep klitskletste
klappend op den knokkeligen rug, de groote glanzende oogen puilden uit
dat het wit zichtbaar werd van danige inspanning ...
Geerten, Franske en de anderen lachten, bleven toch dood-rustig en
kalm-lui staan, nu en dan roepend: "Ksch! Ksch! V'ruit knol!...
Vol-houwe!" ... Toen de wagen boven was, schaterden ze 't uit, wringend
hun lenige lijven van groote leute.
"He, baaske, uw knol is half kapot!... Dat is geen peerd! 't Is een
reepenfabriek!" Ze pletsten met de ruwe handen op hun billen van 't
lachen ... "De zeever loopt langs uwen baard," zei Franske tegen
Geerten ...
Een heer kwam haastig-loopend voorbij ... Bijna tegelijk sprongen ze
vooruit, gedienstig en vriendelijk ... "Een bootje meneer ..." "De(n)
overzetter is juist weg," sprak Geerten, half-spottend, onverschillig,
daar hij toch niet meer zinnens was een reisje te doen ...
Als een groote muur, melk-grauw en vast, kwam in de verte de mist
aandrijven over den donkeren stroom ... De mannen zagen hem naderen,
omvoelend met ondoordringbare geheimzinnigheid elk twinkelend
havenlichtje, omdoezelend met onduidelijkheid elke lijn: de mist naderde
stil-zeker als een stoere al-opslorpende macht ... Nog vagelijk somberden
zwarte scheepsrompen en de afbrekende karteling der donkere ijzeren
loodsen, te midden der steeds naderglijdende grijzigheid, tot alles,
door den dikken smorigen nevel opgezogen en omfloersd, verzwond ...
Een kort snokken tokte over het water, het steeds haastiger ontploffen
van een in werking gestelden motor: het puffen en tuffen doorschokte den
mist, echoode sneller en krachtiger terug van uit onzienbare hoeken ...
"Wel Janverdomme," vloekte zwaar en toornig Geertens grof-heesche
baardstem ... "dat 's nu wel den twintigsten keer vandaag dat een van die
stinkende moteurkens overvaart!"--"Dat 's me
|