FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  
ondje, Dat gij niet begrijpen zult.... 't Is, dat gij geheel mijn wezen Met iets liefelijks vervult. 't Is, dat ik zou kunnen weenen, Als ik denk aan al 't geluk, Dat het duifje mij zal schenken, Dat ik in mijn armen druk. Zie! mijn woning wordt een hemel, Zonneschijntje! Lentebloem! Als gij daar zult geuren, stralen, En ik u mijn vrouwtje noem. Ach, ik zie u reeds, als heden, Nederknielen aan mijn knie... Kind! ik zal gelukkig wezen, Als ik u gelukkig zie!-- III Leg u beide blanke handjes In mijn breede handen nu, En laat mij uw voorhoofd kussen, Want iets teeders zeg ik u. Luister! 'k wil u zeggen zachtjes, Dat het niemand kan verstaan, Hoe ik somtijds kan verlangen, Met u 't leven in te gaan. Hoe ik somtijds kan verlangen Naar de stille huislijkheid, Die gij, in ons zonnig huisje, Eenmaal zeker mij bereidt. Hoe ik somtijds kan verlangen.... Naar wat mag en moet geschien, Om--laat mij u nogmaals kussen-- In mijn kindren u te zien!-- DOODEN-KLACHT "Al vlecht ik rozen saam en lelies, wit en rood, En strooi ze op dien bemosten steen, En pleng mijn tranen.... bidden noch geween Roept mannekrachten uit den dood. Want eeuwig slaapt, wien 't lachend leven vlood, En, met den lach, stierf zijne liefde heen: 't Gedenken blijft alleen. Slechts de gedachte aan hem, dien ons de dood onttoog, Blijft, voor wie hem bemint, bestaan. Wij willen zien, en zien de wolken aan, Doch zien zijn beeltnis niet omhoog. Daar blinken starren, zacht, gelijk zijn oog.... God mijner ziel! Neen, hij is niet vergaan: De ziel kan hem nog gadeslaan! Hij leeft: want in den zilver-glans der stille nacht Zie 'k zijn gelaat, nu maneschijn Zweeft--als mijn liefde--over zijne doode-schrijn: Dan rijst hij uit het graf en lacht, En fluistert van ik weet niet wat, heel zacht.... En dan bevat ik niet, wanneer ik biddend wacht, Waarom of _ik_ niet dood mag zijn!" DUIF EN SPERWER "Mijn God"--zoo sprak de duif--"is innig-zacht, Heeft donzen wieken, en bemint ons allen; Almachtig, heerscht hij over duizend-tallen En houdt op ieglijk duifje trouwe wacht." De sperwer sprak: "Mijn God heeft vlucht en kracht, En kan op eens uit hooger luchten vallen, En die Volmaakte laat een juich-kreet schallen, Wanneer zijn schoone neb een doffer slacht." Zoo keven zij; de een riep: "Gij lastert God"-- En de ander: "Gij zijt dom"--"Gij wilt mij krenken"-- --"Godloochenaar!"--"Gij drijft met God den spo
PREV.   NEXT  
|<   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43   >>  



Top keywords:

verlangen

 

somtijds

 

kussen

 
stille
 

bemint

 
liefde
 

gelukkig

 

duifje

 
starren
 
vergaan

mijner

 

gelijk

 
fluistert
 
gelaat
 
omhoog
 

gadeslaan

 

zilver

 

beeltnis

 

schrijn

 
blinken

maneschijn

 
Zweeft
 

schoone

 

Wanneer

 

doffer

 

slacht

 
schallen
 
vallen
 

luchten

 

Volmaakte


krenken

 

Godloochenaar

 

drijft

 

lastert

 

hooger

 

wolken

 

donzen

 
SPERWER
 

biddend

 

wanneer


Waarom
 

wieken

 
sperwer
 
trouwe
 
vlucht
 

kracht

 

ieglijk

 
Almachtig
 
heerscht
 

duizend