verstand, zij is goed als een engel, en haar hart is nog even zuiver
als toen gij haar leerdet lezen."
"Hemel, wat zegt gij daar altemaal?" stamelde Bavo, door den twijfel
aangegrepen. "En zij is getrouwd?"
"En zij heeft nooit toegelaten, mijnheer, dat een man haar zonder
eerbied bezage, en zij is niet getrouwd."
"Maar verklaar u, gij doet mij vergaan van ongeduld. Zeg mij, ik smeek
u, welk was dan het lot van het arme Lieveken gedurende die acht lange
jaren?"
"Welaan, ik zal mijn verdriet bedwingen," zeide bazin Wildenslag, het
hoofd oprichtende. "Om mijn edel kind, mijne goede Godelieve, te
verdedigen, zal ik moed en sterkte vinden. Luister, mijnheer, gij zult
vernemen wat ons en haar lot was sedert gij ons buiten de stadspoort
een treurig vaarwel zeidet. Wij gingen naar Wazemmes, bij Rijssel, en
vonden er veel en goed werk. Dewijl ik in mijne pogingen om Godelieve
op eenen winkel van kleedermaaksters aanvaard te zien, niet kon
gelukken, deed haar vader haar naar de fabriek gaan. Het arme kind kon
het daar niet gewend worden en viel ziek van verdriet. Het duurde lang
eer zij weder eenige krachten terugvond; dan, om toch iets te winnen,
begon zij in ons huis eene kleine school te houden, om den kinderen
onzer Vlaamsche geburen te leeren lezen."
"En onze brieven, waarom liet gij die zonder antwoord?"
"Uwe brieven? Wij hebben er slechts eenen ontvangen, en Godelieve
heeft er op geantwoord."
"Wij schreven er nog drie andere."
"Daarvan weet ik niets, mijnheer."
"Uw man ontving ze op de fabriek. Heeft hij ze misschien
achtergehouden of vernietigd?"
"Het is wel mogelijk, mijnheer; hij meende, dat het voor Godelieve
beter was geene betrekking meer te hebben met menschen, die te verre
boven onzen stand waren; want wij wisten door eenen kameraad van
Gent, dat gij klerk geworden waart bij M. Raemdonck, en Godelieve
zeide altijd, dat gij onfeilbaar rijk zoudt worden."
"En waarom schreef Godelieve dan niet eens om tijding van ons te
hebben?"
De vrouw wachtte een oogenblik en zuchtte dan:
"Wij arme, gemeene fabriekwerkers? En toch, ik heb dikwijls Godelieve
aangeraden u te schrijven; maar het verschrikte haar; er was te veel
verschil tusschen uwe ouders en ons; zij dorst niet schrijven."
"Ga voort, vrouw, ik zal u niet meer onderbreken," zeide de jongeling.
"Ach, onze geschiedenis is kort, mijnheer," hernam bazin Wildenslag.
"Mijn man en mijne zonen leidden een zorgeloos leven. Zij bleven
dikwij
|